Rijn: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
+{{wiu}} - test
Regel 1: Regel 1:
{{wiu|1=test|2=2012|3=06|4=10}}
{{Zie artikel|Zie [[Rijn (molensteen)]] voor een onderdeel van een molensteen, ook wel molenijzer genaamd.}}
{{Zie artikel|Zie [[Rijn (molensteen)]] voor een onderdeel van een molensteen, ook wel molenijzer genaamd.}}
{{Infobox rivier
{{Infobox rivier

Versie van 10 jun 2012 23:12

Zie Rijn (molensteen) voor een onderdeel van een molensteen, ook wel molenijzer genaamd.
Rijn
Rijn
Lengte 1 233 km
Hoogte (bron) 1 602 m
Verhang 1,214 m/km
Debiet 2 200 m³/s
Stroomgebied 185 000 km²
Bron Achter-Rijn
Monding Noordzee (hoofdstroom)
Stroomt door Zwitserland - Liechtenstein - Oostenrijk - Duitsland - Frankrijk - Nederland[1]
Portaal  Portaalicoon   Geografie
Bordje bij Lai da Tuma, Surselva, Graubünden, Zwitserland waar de Rijn begint. De plaquette houdt het op 1320 kilometer Rijnlengte als gevolg van een schrijffout[2]
Voor-Rijn, Oberalpgebergte
Tussen Ilanz en Chur
Waterval in de Rijn bij Schaffhausen
Van Eltville tot aan Bingen
Rijn bij Assmannshausen (gem. Rüdesheim am Rhein)
Loreley
De Boven-Rijn bij Spijk
Het Bijlandsch Kanaal bij Tolkamer
Het Bijlandsch Kanaal bij Millingen aan de Rijn

De Rijn (Duits: Rhein, Frans: Rhin, in het Nederlands vroeger ook: Rhijn) is met 1233 kilometer een van de langste rivieren van Europa.[3] Daarvan ligt 800 kilometer in Duitsland, waar ook het grootste deel van het stroomgebied (120.000 van de 185.000 km²) ligt.

Etymologie

De naam Rijn is afkomstig van het Middelnederlandse Rijn, dat via een aangenomen Oudnederlandse vorm *Rīn uit het Oergermaanse *Rīnaz komt. In het Gallisch werd de rivier Rēnos genoemd, in het Latijn Rhēnus, en in het Grieks Ῥῆνος (Rhēnos). De naam komt waarschijnlijk van het Indo-Europese *rei- dat "stromen" betekent.

Het voorkomen van een lange ē in de Latijnse en Griekse namen duidt op Keltische invloed, aangezien de overgang van Indo-Europese ei in lange ē een van de kenmerken van het Keltisch is (ei wordt daarentegen ī in het Germaans en Latijn). Er mag dus aangenomen worden dat de Germaanse en Gallische namen direct uit het Indo-Europees zijn ontstaan, terwijl de Gallische naam waarschijnlijk de bron van de Griekse en Latijnse namen was.

Naamgeving

De Rijn stroomt door verschillende landen en taalgebieden. Verschillende gedeeltes hebben een eigen naam - wat soms verwarring kan opleveren (Welke Bovenrijn? Welke Niederrhein?).

Van Zwitserland door Duitsland naar Nederland heet de Rijn achtereenvolgens:

  • Alpenrijn tot aan het Bodenmeer (gedeeltelijk de grens tussen Zwitserland en achtereenvolgens Liechtenstein en Oostenrijk). De Alpenrijn heeft twee bovenlopen: de Voor-Rijn en de Achter-Rijn, die bij Reichenau, ten westen van Chur, samenvloeien. De Rijn doorstroomt het Bodenmeer en vervolgt weer als rivier vanaf Konstanz.
  • Hoogrijn tot Bazel (gedeeltelijk de Zwitsers-Duitse grens). Het gedeelte vanaf de samenvloeiing met de Aare wordt door de Zwitsers Niederrhein genoemd. Bij Schaffhausen bevindt zich de Rheinfall, de grootste waterval van Europa;
  • Bovenrijn (Duits: Oberrhein) tot Bingen (gedeeltelijk de Duits-Franse grens);
  • Middenrijn (Duits: Mittelrhein) tot Bad Godesberg (Bonn). Dit gedeelte van het Rijndal is een kloofdal door de Eifel, met onder andere de Loreley als karakteristiek punt.
  • Nederrijn (Duits: Niederrhein) tot aan de Duits-Nederlandse grens.

In Nederland vertakte de Rijn zich tot in historische tijden van nature, en zijn delen van de Rijn gegraven t.b.v. waterhuishouding, veiligheid en navigatie. Verschillende gedeeltes hebben een eigen naam. Waar de Niederrhein Duitsland verlaat, heet hij eerst:

De splitsing van Boven-Rijn lag vanouds bij Tolkamer. In de 18e eeuw is enige kilometers stroomafwaarts langs de Waal een vervangend splitsingspunt aangelegd: de "Pannerdensche Kop" bij Pannerden. Ook werd de eerste meander van Waal doorgraven.

Bij Wijk bij Duurstede ligt een ouder splitsingspunt. Stroomafwaarts zet de naam Rijn zich voort langs de oude tak, die zo'n 1000 jaar geleden sterk verzand was geraakt en werd afgedamd. De Rijn stroomt er door de nieuwe tak. De Nederrijn splitste hier in:

Stroomgebied

Zwitserland

De Rijn ontspringt in Graubünden, in de Zwitserse Alpen, waar twee bronrivieren (de Voor-Rijn en de Achter-Rijn) ontspringen. De Voor-Rijn is de langste van de twee, daarom wordt de totale lengte van de rivier vanaf de Voor-Rijn gemeten. De Voor-Rijn ontstaat uit een aantal beken in het Oberalpgebergte en komt bij Reichenau, even ten westen van Chur, samen met de Achter-Rijn, die begint aan de voet van de Paradiesgletsjer in de Adula-Alpen bij de San Bernardinopas. De Italiaanse Rijn van Lei stroomt via de Aversrijn in de Achter-Rijn. Zodoende beslaat het stroomgebied van de Rijn ook een stukje Italië. Na het samenvloeien van Voor- en Achter-Rijn krijgt de rivier de naam Alpenrijn (Alpenrhein). De Alpenrijn vormt achtereenvolgens de grens tussen Zwitserland en Liechtenstein en die tussen Zwitserland en Oostenrijk, alvorens uit te komen bij het Bodenmeer, dat grotendeels door het Rijnwater wordt gevoed. Na Konstanz stroomt de Rijn weer verder. Bij Schaffhausen stort de rivier zich van de Rheinfall: de grootste waterval van Europa. De Rheinfall is 150 meter breed en 23 meter hoog. In de zomer stroomt er per seconde 600 kubieke meter Rijnwater over de rotsen.

Bij het Zwitserse Koblenz, aan de Duitse grens, mondt de Aare uit in de stroom. De Aare is een zijrivier van de hoofdstroom, hoewel de Aare feitelijk veel meer water voert dan de Rijn.

Duitsland en Frankrijk

In Duitsland is de Rijn de langste rivier. Belangrijke zijrivieren, die uitmonden in de Rijn, zijn de Neckar, de Main en de Moezel.

Vanaf de Zwitsers-Duitse grens tot aan Bingen wordt de rivier de Oberrhein (Boven-Rijn) genoemd. Deze Boven-Rijn vormt gedeeltelijk de Duits-Franse grens. Tussen Bingen en Bonn heet de rivier de Mittelrhein (Midden-Rijn). De geografische regio Mittelrhein dankt aan deze rivier zijn naam. Bij Sankt Goarshausen (tussen Koblenz en Wiesbaden) passeert de Midden-stroom de Loreley: een 132 meter hoge rots waarbij veel schepen zijn verongelukt. De rivier, die met een scherpe bocht om de rots heen slingert, is op dat punt op zijn smalst (slechts 113 meter), maar met 25 meter ook op zijn diepst. Bovendien staat er een gevaarlijke stroming. Hoewel de gevaarlijkste stukken van de Loreley al in de jaren dertig zijn verwijderd, wordt de scheepvaart ook tegenwoordig nog voor de passage gewaarschuwd.

In Duisburg voegt de rivier de Ruhr zich bij de stroom. Onder de naam Niederrhein (Neder-Rijn) stroomt de rivier verder langs het Duitse Ruhrgebied, dat in de jaren tachtig van de twintigste eeuw mede verantwoordelijk was voor de vervuiling waarmee de Rijn te kampen had. Tegenwoordig is wat het Ruhrgebied betreft een groot deel van deze problematiek opgelost.

Nederland

Bij Spijk passeert de Rijn de Nederlandse grens en begint de delta. Hier vertakt de rivier regelmatig. Op bestaande en voormalige splitsings- en samenvloeiingspunten veranderen de riviertakken in de delta van naam (zie kopje Naamgeving). De Waal draagt tegenwoordig twee derde van de afvoer, Nederrijn-Lek en IJssel samen de rest (zie kopje Afvoer).

De Rijndelta beslaat de volgende bedijkte gebieden:

en, gedeeld met de Maas,

Zijrivieren in Zwitserland en Duitsland

De belangrijke zijrivieren van de Rijn zijn de Aare in Zwitserland, en in Duitsland de Neckar, de Main, de Moezel, de Lahn, de Ruhr en de Lippe. Al deze rivieren, op de Aare en de Moezel na, monden van de orografisch rechterkant in de Rijn uit.

Linksrijns mondt onder andere het zijriviertje de Kalflack bij Emmerik en de Nahe bij Bingen uit in de Rijn.

Zijrivieren in Nederland

De zijrivieren die zich in Nederland bij de Rijndelta voegen zijn

Vertakkingen in Nederland

Tot zo'n 800 jaar geleden verdeelde de rijnafvoer zich over meer dan de huidige drie hoofdtakken Waal, Nederrijn-Lek en (Gelderse) IJssel. Die extra takken, zoals de Kromme Rijn, de Linge benedenstrooms van Tiel en de Hollandse IJssel) zijn in de loop der Middeleeuwen afgedamd, gelijktijdig met het bedijken van de grote rivieren en het sluiten van dijken rondom polders. Dit was ook het begin van grootschalige ontginning van de gebieden tussen de riviertakken tot polders (zie boven) en het aanleggen van doorgaande weteringen en vaarten.

Een voorbeeld is de afdamming van de Kromme Rijn te Wijk bij Duurstede in 1122 n.Chr.. Deze Rijntak was in de Romeinse Tijd (Romeinen in Nederland,Limes) en in de Vroege Middeleeuwen (Dorestad, Vikingen) nog een hoofdstroom. Maar in die periode was ook de Lek ontstaan als nieuwe, afsplitsende tak. In de Hoge Middeleeuwen was de Lek de hoofdstroom geworden en was de Kromme Rijn daarbij zo ver verzand geraakt dat afdamming mogelijk was geworden. Het afdammen van de Kromme Rijn en het bedijken van de Nederrijn en Lek maakte veengebieden rondom de stad Utrecht geschikt voor landbouw. Het kanaal de Vaartsche Rijn werd gegraven om de handelsverbinding van Utrecht met de Rijn te handhaven.

Bestand:Arnhem rijn.jpg
De verlegging van de Rijn bij Arnhem in 1530

Langs de Waal en stroomafwaarts langs de Lek vonden vergelijkbare ontwikkelingen plaats, in de 14e eeuw leidend tot de afdamming van de bedijkte rivieren Linge en Hollandse IJssel bij Tiel resp. Vreeswijk. Stroomopwaarts langs de Nederrijn en langs de (Gelderse) IJssel zijn rivierbochten ten behoeve van de handel, tolheffing en militaire verdediging in de Middeleeuwen doorgesneden en verlegd. In 1530 werd de Rijn bij Arnhem verlegd, een project dat in 1536 werd afgerond. De stad, welke is ontstaan langs de St. Jansbeek, kon zich aan de Rijnoever nog beter ontwikkelen, maar wist zich door een ligging direct aan de rivier ook beter te verdedigen tegen de Spaanse dreiging. Andere voorbeelden zijn wijzigingen van de loop van Rijn bij Zutphen (1357) en bij Doesburg (1552).

De Waal werd een steeds grotere rivier, terwijl de bovenstroomse delen van Nederrijn en IJssel steeds meer verzandden en onbevaarbaar en onverdedigbaar dreigden te worden. Dit was aanleiding tot het vastleggen van de afvoerverdeling, sterk geholpen door de aanleg van het Pannerdensch Kanaal in 1707 n. Chr., en sinds de 20e eeuw volledig gecontroleerd met het aanleggen van drie stuwen in de Nederrijn. Sinds de 19e eeuw wordt met kribben de bevaarbaarheid van de rivieren tijdens lagere waterstanden gehandhaafd.

In het benedenstroomse deel van de delta vloeiden Waal en Maas samen: tot 1421 in het getijdegebied van Oude Maas en Het Scheur en sinds de Sint Elisabethsvloed (1421-1424) ook via de Biesbosch naar het Hollands Diep, Haringvliet en Grevelingen. De Boven Merwede was hierbij een flessenhals die tot opstuwing en overstroming leidde, wat de aanleiding was tot het graven van de Nieuwe Merwede (1860) en de Bergse Maas (1904) en het afdammen van de Afgedamde Maas bij Heusden.

Geologie

Als grote rivier is de Rijn, naar geologische maatstaven, relatief jong. Tijdens het Mioceen en het vroege Plioceen was de Rijn een kleine rivier die de moerasgebieden in de omgeving van het huidige Keulen afwaterde. Deze moerassen lagen toen dicht bij de kust waardoor de Rijn inderdaad een geringe lengte had. Door de activiteit van de Baltische Rivier of ook wel Eridanos werd de kustlijn steeds verder naar het Noordwesten verplaatst waardoor de benedenloop van de Rijn verlengd werd. Met de regressie verdwenen uiteindelijk ook de kustmoerassen. De rivier vergrootte daarna stroomopwaarts het stroomgebied, vooral in het Plioceen en het Pleistoceen. Het stroomgebied werd uitgebreid naar Midden- en Zuid-Duitsland en het noorden van Zwitserland. Dit ging vooral ten koste van stroomgebied van Rhône en Donau. Ook delen van het Maas-stroomgebied zijn door de Rijn gekaapt (stroomonthoofding), bijvoorbeeld de bovenloop van de Moezel. Het veranderen van de rivierstroomgebieden in Midden-Europa hangt samen met tektonische bewegingen (vooral onder invloed van de vorming van de Alpen).

De Rijnsedimenten zijn meestal goed herkenbaar aan een karakteristieke mineraal samenstelling. Vooral de zware mineralen zijn daarbij van belang. De samenstelling van de zware mineralen inhoud van Rijnzanden weerspiegelt de historie van de rivier. Elke bovenstroomse vergroting van het stroomgebied voegde de uit dat gebied karakteristieke mineralen aan het zand toe. Deze veranderingen weerspiegelen niet alleen de historie van de rivier, ze zijn ook een heel belangrijk hulpmiddel in de Nederlandse stratigrafie. Van sommige bovenstrooms gebeurtenissen die in de mineraalinhoud zichtbaar zijn, is de absolute ouderdom bekend en dit wordt gebruikt de verschillende Rijnsedimenten in Nederland te ordenen en in de geologische tijd te plaatsen. Enkele lithostratigrafische eenheden die op afzettingen van de Rijn zijn gebaseerd zijn de formaties van Sterksel, Urk en Kreftenheye.

Tijdens het Pleistoceen, vooral na het verdwijnen van de Baltische Rivier ongeveer één miljoen jaar geleden, heeft de Rijn in midden en noord Nederland afzettingen neergelegd. In eerste instantie vooral ZO-NW door Limburg en Brabant richting west Nederland, later meer Z-N door Oost Nederland (Veluwe, Achterhoek, Flevoland) tot in Friesland. De Rijn heeft hierbij steeds in de Noordzee uitgemond, getuige ingeschakelde kustafzettingen. Dit was zowel het geval tijdens interglacialen, waarin de zeespiegel op vergelijkbare hoogte lag als tegenwoordig, als tijdens glacialen waarin de zeespiegel vele tientallen meters lager stond. Tijdens de meeste ijstijden lag het Zuiden van de Noordzee daardoor droog. Rivieren als IJzer, Maas, Schelde en Thames werden tijdens deze lage zeespiegelstanden zijrivieren van de Rijn.

Tijdens één of meer Midden Pleistocene ijstijd(en) zijn de ijskappen van Scandinavië en Schotland samengevloeid tot één grote ijskap waardoor afvloeiing van het rivierwater naar het Noorden geblokkeerd werd. Het rivierwater vormde met het smeltwater van deze Noordelijke ijskap een smeltwatermeer dat via een drempel ter plaatse van het huidige Nauw van Calais 'overliep' naar het Kanaal. Door erosie van het afvloeiende smeltwater werd deze drempel verder verlaagd. Als gevolg van deze situatie liep de toenmalige Rijn tijdens enkele erop volgende ijstijden door het huidige Nauw van Calais en Het Kanaal en mondde uit in de Atlantische Oceaan ten Noordwesten van Bretagne, waarbij ook Franse rivieren als de Somme en de Seine en Britse zoals de Solent als zijrivier werden opgenomen. Deze situatie was vooral tijdens delen van de laatste ijstijd (het Weichselien) aanwezig.

De huidige positie van de Rijn-delta in Nederland (Waal, Nederrijn) is overgeërfd uit de laatste ijstijd. De huidige riviertakken zijn, afgezien van gegraven delen en de Biesbosch-storminbraak, tussen 4000 en 1300 jaar geleden (2000 v.Chr-700 n.Chr.) ontstaan, en tussen 1100 en 1300 n.Chr bedijkt en afgedamd.

Steden en dorpen

Op zijn tocht stroomt de Rijn langs, en soms door, een groot aantal plaatsen. Deze plaatsen staan hieronder opgesomd, met daarbij de oever waarop ze liggen. Bij plaatsen aan beide oevers staat de zijde met het centrum eerst vermeld.

Langs de Rijn

Langs de Rijn in Zwitserland liggen de volgende steden.

In Frankrijk ligt aan de Rijn:

In Duitsland liggen aan de Rijn:

Enkele kilometers ten westen van Emmerik verlaat de Rijn Duitsland en stroomt deze Nederland binnen.

In Nederland liggen aan de Rijn:

Langs de Nederrijn, Lek, Nieuwe Maas of Nieuwe Waterweg

Langs de Waal, Boven Merwede of Oude Maas

Langs de IJssel

Langs de Kromme Rijn en Oude Rijn

Nederlandse grens

Oorspronkelijk kwam de Rijn Nederland binnen bij Lobith. In de loop der eeuwen is langs het stuk rivier tussen Emmerik en Arnhem verkorting na verkorting toegepast. Lobith ligt nu aan een oude rivierarm: de Oude Rijn.

Een ander dorpje is juist gesplitst door de huidige loop van de Rijn: Spijk. En sinds in 1817 de rechteroever van het dorp, tezamen met Lobith, van Duits (Kleefs) grondgebied Nederlands grondgebied werd, verlaat de Rijn bij Spyk (op de Duitse linkeroever) Duitsland, en komt de Rijn bij Spijk (op de Nederlandse rechteroever) Nederland binnen.

Nog een dorpje dat aan de grens een belangrijke plaats innam, is Tolkamer. De naam van het dorp komt uit de tijd dat daar schippers die vracht vervoerden van Duitsland naar Nederland tol moesten betalen, de zogenaamde Tol Kamer.

Lobith, Tolkamer en Spijk behoren sinds 1985 tot de gemeente Rijnwaarden.

Sluizen in de Rijn

  • Iffezheim km. 333
  • Gambsheim km. 309
  • Strasbourg km. 288
  • Gerstheim km. 272
  • Rhinau km. 257
  • Marckolheim km. 240
  • Vogelgrün km. 225
  • Fessenheim km. 210
  • Ottmarsheim km. 194
  • Kembs km. 179
  • Birsfelden km. 164
  • Augst km. 155

Afvoer

Volume

Verdeling van de afvoer over de Rijntakken in Nederland, onder normale omstandigheden

Over het jaar gemiddeld bedraagt de afvoer van de Rijn ca. 2200 m³/s [4] (debiet) bij Lobith). Vanaf een afvoer van 4000 m³/s beginnnen de uiterwaarden tussen dijk en rivier te overstromen. Extreme afvoeren in 1926 en 1995 bedroegen ca. 12.600 resp 11.800 m³/s.[5] Dit zijn de hoogste waargenomen afvoeren van de Rijn, waarbij de afvoer nauwkeurig berekend kon worden uit waterstandsmetingen en verhangmetingen en gegevens over de doorsnede van de geul.

In historie en prehistorie zijn er extremere hoogwaters geweest, en op statistische gronden wordt daar ook voor in de toekomst rekening mee gehouden. De dijken langs de Rijn zijn dan ook ontworpen op het keren van een afvoer van 16.000 m³/s (bij Lobith, zich verdelend over de takken), waarvan de kans van jaarlijks optreden wordt geschat op 1/1250 per jaar. Het onderhoud van de dijken en de inrichting van uiterwaarden zijn bij wet op de 1/1250 maatgevende afvoer afgestemd (Wet op de Waterkering).

Over het algemeen wordt de verdeling van de afvoer over de verschillende Rijntakken, de Waal, de Nederrijn en de IJssel, door Rijkswaterstaat geregeld. Met name de waterdieptes op de Waal zijn van cruciaal belang voor de scheepvaart, dus bij lage afvoeren krijgt die prioriteit.

Onder normale omstandigheden wordt de afvoer als volgt verdeeld:

  • 2/3 - Waal
  • 1/3 - Pannerdensch kanaal (naar het splitsingspunt Nederrijn/IJssel)
    • 2/3 - Nederrijn/Lek (2/9 van totaal)
    • 1/3 - IJssel (1/9 van totaal)

Veiligheid

De Nederlandse rivierdijken moeten waterstanden kunnen weerstaan die hooguit eens per 1250 jaar kunnen voorkomen. Voor zeedijken geldt een veiligheidshoogte van eens per 10.000 jaar. Tijdens de hoogwaters van 1995 moesten echter uit grote gebieden in de Betuwe en andere rivierpolders in Gelderland in totaal circa 200.000 mensen worden geëvacueerd omdat de dijken onder andere bij het dorp Ochten het dreigden te begeven. Het debiet bedroeg toen 13.000 m³/s.

Door de klimaatverandering verwacht het KNMI echter dat de jaarlijkse neerslag in het stroomgebied van de Rijn zal toenemen. Daarnaast vindt in dat gebied een verregaande verstedelijking plaats, waardoor de neerslag die er valt, sneller tot afstroming zal komen. Rijkswaterstaat verwacht daarom dat de eens-per-1250-jaar afvoer in het jaar 2050 ongeveer 18.000 m³/s zal bedragen.

Tussen nu en 2015 neemt de overheid maatregelen om de kans op overstromingen niet groter te laten worden, ondanks de verwachte klimaatverandering. Eind 2006 werd de PKB-fase afgerond en gemeenten, provincies en waterschappen gaan van start met de uitwerking van de plannen. De maatregelen zijn bedoeld als investering in de veiligheid en de vitaliteit van het rivierengebied. Het project Ruimte voor de Rivier is in het leven geroepen om te zorgen dat er meer water door de Rijn kan wegstromen (minder kans op overstromingen) en dit ook op een ecologische, duurzame wijze te doen.

Plannen voor het inrichten van grootschalige overloopgebieden zijn zowel in Nederland als in Duitsland voorlopig niet haalbaar gebleken.

Laagterecord

De waterstand van de Rijn bij Tolkamer bereikte op 21 september 2003 een laagterecord van 7,06 m boven NAP. Het vorige laagterecord dateert van 17 augustus 2003 toen de Rijn een stand bereikte van 7,16 m boven NAP. Eind september 2003 werd de stand nog lager en schommelde deze rond 6,90 meter boven NAP, de laagste stand ooit gemeten.

Deze laagste waterstand ten opzichte van NAP betekent niet dat nog nooit eerder zo weinig water door de Rijn heeft gestroomd. Dat toch een record is bereikt heeft te maken met de bodemligging van de Rijn. De rivierbodem bij Lobith daalt door erosie ongeveer twee centimeter per jaar en snijdt daarmee als het ware in in het landschap. Doordat de bodem daalt, daalt het waterpeil automatisch mee. Ook bij deze lage waterstand van net iets meer dan 7,00 m boven NAP voert de Rijn nog ruim 800 m³/s af. Tijdens het laagwater in september 1991 was de afvoer vergelijkbaar, maar bedroeg de waterstand ten opzichte van NAP nog 7,16 m. Dat was toen een record.

Qua vaardiepte voor de schepen is het verschil tussen de gemeten waterstand en de bodemligging van de rivier van belang. Doordat beide door de bodemdaling in ongeveer dezelfde mate worden beïnvloed heeft bodemdaling weinig effect op de vaardiepte. Er werd daarom in 2003 wel een laagterecord in de waterstand, maar geen laagterecord in vaardiepte bereikt.

Waterkwaliteit

De monding van de Rijn
Zalmafslag Kralingsche Veer Rotterdam 1905

Midden jaren zestig was het water in de Rijn sterk vervuild. Er werd veel ongezuiverd afvalwater in geloosd door de vele huishoudens en industrieën langs de rivier. De vervuiling was zo sterk dat nagenoeg al het leven uit de Rijn verdwenen was. De waterkwaliteit van de Rijn kwam in de aandacht van milieugroeperingen, media en overheden. Voor Nederland was de waterkwaliteit ook van direct belang omdat daar water uit de Rijn werd ingenomen om er drinkwater van te maken. De vervuiling door stroomopwaarts gelegen gebieden vormde daarbij een groot probleem.

Er kwamen steeds strengere regels en het water werd steeds meer gezuiverd alvorens te worden geloosd. Ook werd er een internationaal overleg in het leven geroepen door de landen die in het stroomgebied van de Rijn lagen: Nederland, Duitsland, Frankrijk en Zwitserland. Hier werden afspraken gemaakt om de waterkwaliteit te verhogen.

Een sprong voorwaarts werd gemaakt na een ongeluk bij het chemiebedrijf Sandoz in Bazel in 1986. Bij dit ongeluk stroomden grote hoeveelheden giftige chemicaliën de Rijn in. Door de grote aandacht die dit kreeg in de media, werden bedrijven en overheden gestimuleerd om de aanpak van de vervuilingen en de veiligheid te verbeteren. Een van de hardnekkigste problemen was de lozing van zout door de kalimijnen in Frankrijk. Zout is lastig uit het water te zuiveren en vormde een probleem voor de inname van drinkwater in Nederland. Door diverse maatregelen is de waterkwaliteit zodanig verbeterd dat de zalm is terug gekeerd in de Rijn. Tegenwoordig krijgt thermische verontreiniging door koelwater meer aandacht.

Natuur langs de Rijn

Op de gronden langs de Rijn komen diverse wilde plantensoorten voor die in Nederland kenmerkend worden gevonden voor dit gebied. De meeste komen uit Midden- en Zuid-Europa en zijn naar alle waarschijnlijkheid door het Rijnwater aangevoerd. Bovendien zijn de zandgronden die door de Rijn zijn afgezet relatief kalkrijk, wat ook gunstig is voor veel soorten. Deze soorten worden binnen de Nederlandse floristiek aangeduid met stroomdalsoorten.

Status van natuurmonument

Door de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen is voor de Rijn de status van Natuurmonument aangevraagd. Het project Gelderse Poort, een samenwerking tussen Nederland en Duitsland, is een schoolvoorbeeld van natuurontwikkeling. De belangentegenstellingen zijn echter groot, omdat een hogere waardering voor de natuur leidt tot mogelijke aanpassingen m.b.t. scheepvaart en waterbeheer.

Zie ook

Externe links

Mediabestanden die bij dit onderwerp horen, zijn te vinden op de pagina Rhine op Wikimedia Commons.