Archaïsche periode (Amerika)

De archaïsche periode (Engels: Archaic stage) is een periode in de Precolumbiaanse archeologie van Amerika uit de indeling van Gordon Willey en Phillip Phillips. Deze periode loopt van omstreeks 8000 v.Chr. tot omstreeks 2000 v.Chr.. Het is het equivalent van het mesolithicum in Europa.

Het einde van de Laatste IJstijd markeert de overgang van de lithische periode naar de archaïsche periode. De mens was tijdens deze periode nog hoofdzakelijk jager-verzamelaar, maar een diversificatie van de economie begon en plaatselijk ontstonden de eerste landbouw en metaalbewerking.

De archaïsche periode wordt opgevolgd door de formatieve periode.

Vroege landbouw

Archeologische vondsten in Ecuador en Peru hebben aangetoond dat de eerste Amerikaanse landbouwgewassen in deze regio zijn ontstaan. De oudste gewassen zijn onder andere de fleskalebas, pompoenen en pijlwortel. De fleskalebas is van Afrikaanse afkomst en hoe deze in Amerika is gekomen is onduidelijk. Recent onderzoek zou er op wijzen dat het via Azië zou zijn meegekomen met de eerste Amerikaanse mensen, dat zou dan ook de vroege cultivatie verklaren. Hoewel even oud als in Mesopotamië (ongeveer 11.000 jaar), bestaat de vroegste Amerikaanse landbouw niet uit een paar basisgewassen of uit granen. Na de fleskalebas en de pompoenen, kwamen onder andere bonen, chilipepers, vruchten en verscheidene knollen. De eerste maïs verscheen pas rond 7.000 v.Chr. in Mexico. Het belangrijkste gewas uit de Amazone (maniok of cassave) is waarschijnlijk ongeveer even oud.

In tegenstelling tot in de "Oude Wereld" waar landbouw waarschijnlijk op een beperkt aantal plaatsen is ontstaan, zijn er in het betrekkelijk grote oppervlak van Amerika zeker drie (waarschijnlijk vier) verschillende plaatsen geweest: de vallei van de Ohio in het oosten van wat nu de Verenigde Staten zijn, centraal Mexico en de noordelijke Andes. Het Amazonegebied is mogelijk nog een vierde gebied. Dit heeft onder andere geleid tot de grote diversiteit van het aantal producten. Die is veel groter dan in de rest van de wereld. Daarom komt de meerderheid van de gecultiveerde gewassen vandaag de dag ook uit de Amerika's.[1] Naast maïs, bonen, pompoenen en maniok zijn dit onder andere:

Metaalbewerking

Rond de Grote Meren in Noord-Amerika werd vanaf 4000 v.Chr. koper gewonnen. Deze Oude-Kopercultuur[2] is een van de oudste koperculturen ter wereld. Dit is opmerkelijk omdat de mensen, in tegenstelling tot de andere oude koperculturen, geen landbouw bedreven. Het gebruik van koper lag anderszins meer voor de hand dan in de Oude Wereld, omdat in Amerika het koper op veel plaatsen in zuivere, metallische vorm kon worden gewonnen. Ook werden omstreeks die tijd in het huidige Louisiana de eerste kunstmatige heuvels opgericht. Watson Brake[3] is daarvan het grootst. Ook deze mensen waren geen boeren.

Mummies

Zie Chinchorro-mummies voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

De Chinchorro[4] in het noorden van Chili begonnen ongeveer 5000 v.Chr., dat wil zeggen ongeveer 2000 jaar eerder dan de Egyptenaren, met het mummificeren van hun doden. Zij bedreven echter nog geen landbouw.

Sambaquis

Aan de gehele Atlantische kust van Zuid-Amerika (vooral het zuiden van Brazilië en de kusten van de Guyana's) werden de eerste sambaquis[5] opgericht, grote en kleinere kunstmatige heuvels van voornamelijk zeeschelpen (en in de Guyana's oud aardewerk). In Zuid-Brazilië werden hier onder andere mensen in begraven en aan de grafgiften is te zien dat er in deze samenleving al een vorm van hiërarchie bestond. Ook hier was nog geen landbouw.

Aardewerk

Het oudste Amerikaanse aardewerk is tot nu toe aangetroffen aan de benedenloop van de Amazone. Het dateert van ongeveer 6000 v.Chr.

De Ecuadoraanse kustcultuur Valdivia (4400-1500 v.Chr.) is naast de vroege aanwezigheid van landbouw bekend geraakt door de talloze Venusbeeldjes van aardewerk die men heeft achtergelaten.

Eerste steden

Caral

Rond 4500 v.Chr. komt aan de centrale kust van Peru het gebruik van katoen in zwang en dat betekent een grote sprong voorwaarts. De eerste Amerikaanse steden komen op. In het zogenaamde Norte Chico-complex zijn tot nu toe ongeveer 25 verschillende steden geïdentificeerd. De bekendste (en met 66 ha een van de grootste) daarvan is Caral[6] (oudste data rond 3000 v.Chr.). In deze stad die zo'n 30 kilometer uit de kust ligt, zijn veel resten van vissen en visnetten gevonden waardoor de hypothese is opgeworpen dat de mensen uit de landinwaarts gelegen steden zich specialiseerden in de verbouw van katoen zodat visnetten geleverd konden worden aan de kustbewoners die dan in ruil daarvoor een deel van hun vangst afstonden aan de stadsmensen. Behalve katoen voor visnetten is ook waarschijnlijk de oudste quipu uit het Andesgebied gevonden in Caral. Als dat inderdaad waar blijkt te zijn, is de quipu een van de oudste communicatiemiddelen ter wereld. In Caral zijn opmerkelijk genoeg geen sporen van oorlog aangetroffen. Blijkbaar leefden de mensen in een van de oudste "complexe" samenlevingen ter wereld (vergelijkbaar met Mesopotamië, Egypte en India) ruim duizend jaar lang in een relatief vredige periode. Wel zijn er bijvoorbeeld muziekinstrumenten aangetroffen.

Kolonisatie van de Antillen

Tijdens de archaïsche periode worden de Antillen voor het eerst bewoond, vanuit Yucatán/Belize (Cuba) of vanuit Venezuela.

Arctisch gebied

Aan het eind van de Archaïsche periode vestigden zich rond 2500 v.Chr. met de Arctische kleine werktuigtraditie nieuwe migranten uit Siberië in het Amerikaanse Noordpoolgebied. Deze Paleo-Eskimo's brachten volgens de Dené-Jenisejische taaltheorie de Na-Denétalen naar Amerika.

Zie ook

Zie de categorie Archaic period in the Americas van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.