Zesdaagse Oorlog: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
k data toegevoegd
Paul K. (overleg | bijdragen)
herstel van onredelijke wijzigingen; de algemeen bekende uitspraken staan hier al jaren, en de bronnen staan er duidelijk bij
Regel 35: Regel 35:
Een aantal jaren later, in antwoord op de bouw van het Israëlische [[Nationaal Waterkanaal]], begon Syrië met het omleiden van de Dan ([[Banias (rivier)|Banias]]) zodanig dat het water niet meer direct naar Israël (in het [[Meer van Tiberias]]) zou stromen maar via Syrië en Jordanië in de [[Jordaan (rivier)|Jordaan]] zou uitmonden. Naast het mogelijk maken van Palestijnse aanvallen op Israël (vaak over Jordaans grondgebied, tot ergernis van Koning Hoessein), begon Syrië ook met het afschieten van granaten op Israëlische dorpen in het Noord-Oosten van [[Galilea (streek)|Galilea]], afgevuurd vanaf de door Syrië beheerste [[Golanhoogten]]. Israël verwoestte in [[1964]] weliswaar de wateromleiding, maar het grensgebied bleef onrustig, en het Noorden van Israël bleef voortdurend onder de dreiging van Syrisch vuur.
Een aantal jaren later, in antwoord op de bouw van het Israëlische [[Nationaal Waterkanaal]], begon Syrië met het omleiden van de Dan ([[Banias (rivier)|Banias]]) zodanig dat het water niet meer direct naar Israël (in het [[Meer van Tiberias]]) zou stromen maar via Syrië en Jordanië in de [[Jordaan (rivier)|Jordaan]] zou uitmonden. Naast het mogelijk maken van Palestijnse aanvallen op Israël (vaak over Jordaans grondgebied, tot ergernis van Koning Hoessein), begon Syrië ook met het afschieten van granaten op Israëlische dorpen in het Noord-Oosten van [[Galilea (streek)|Galilea]], afgevuurd vanaf de door Syrië beheerste [[Golanhoogten]]. Israël verwoestte in [[1964]] weliswaar de wateromleiding, maar het grensgebied bleef onrustig, en het Noorden van Israël bleef voortdurend onder de dreiging van Syrisch vuur.


Op 7 april 1967 ontwikkelde een verhoudingsgewijs klein grensincident zich in duizelingwekkende vaart tot een luchtgevecht op volle schaal boven de Golanhoogten, met als resultaat het verlies van 7 Syrische [[Mikojan-Goerevitsj MiG-21|MIGs]] en een vlucht van een Israëlisch vliegtuig boven [[Damascus]]. Het aantal grensincidenten nam toe, en een groot aantal Arabische leiders, zowel van politieke als militaire zijde, riep op tot het beëindigen van de Israëlische represailles. Egypte, dat onder Nasser de ambitie had een centrale rol in de Arabische wereld te spelen, liet deze oproepen gepaard gaan met plannen zijn legers opnieuw in de Sinaï te stationeren, wat een gunstig uitgangspunt zou kunnen zijn om Israël binnen te vallen. Ook Syrië zag daar wel wat in, hoewel dat land zich niet voorbereidde op een invasie op korte termijn.
Op 7 april 1967 ontwikkelde een verhoudingsgewijs klein grensincident zich in duizelingwekkende vaart tot een luchtgevecht op volle schaal boven de Golanhoogten, met als resultaat het verlies van 7 Syrische [[Mikojan-Goerevitsj MiG-21|MIGs]] en een vlucht van een Israëlisch vliegtuig boven [[Damascus]]. Het aantal grensincidenten nam toe, en een groot aantal Arabische leiders, zowel van politieke als militaire zijde, riep op tot het beëindigen van de Israëlische represailles. Egypte, dat onder Nasser de ambitie had een centrale rol in de Arabische wereld te spelen, liet deze oproepen gepaard gaan met plannen zijn legers opnieuw in de Sinaï te stationeren, wat een gunstig uitgangspunt zou kunnen zijn om Israël binnen te vallen. Ook Syrië zag daar wel wat in, hoewel dat land zich niet voorbereidde op een invasie op korte termijn. De [[Sovjet-Unie]] steunde de Arabische aspiraties en waarschuwde Egypte en Syrië begin mei dat Israël op het punt zou staan een vergeldingsactie tegen Syrië uit te voeren.
De [[Sovjet-Unie]] steunde de Arabische aspiraties en heeft actief de eerste aanzet gegeven tot verdere escalatie door Egypte en Syrië begin mei te 'informeren' dat Israël op het punt zou staan om Syrië aan te vallen terwijl er aan Israëlische zijde nog van geen troepenconcentratie of mobilisatie sprake was.


Op 16 mei eiste Nasser het vertrek van de UNEF stabilisatiemacht van het Egyptisch grondgebied. Deze eerste VN-vredesmacht bevond zich (ter bescherming van Egypte) in zowel Gaza als de Egyptische woestijn Sinaï, maar niet op Israëlisch grondgebied. Secretaris-Generaal [[Oe Thant]], vroeg hierop aan Israël toestemming om de VN-macht aan de Israëlische kant van de grens te mogen legeren. Israël antwoordde hierop dat dit voor Israël "volkomen onaanvaardbaar" was. Oe Thant willigde toen, na overleg met de UNEF-adviesraad, de eis van Egypte in, daar er volgens hem geen andere optie meer was. Nasser dirigeerde zijn legers naar de Sinaï, waar deze zich ingroeven om zo de UNEF-troepen te vervangen.
Op 16 mei eiste Nasser het vertrek van de UNEF stabilisatiemacht van het Egyptisch grondgebied. Deze eerste VN-vredesmacht bevond zich (ter bescherming van Egypte) in zowel Gaza als de Egyptische woestijn Sinaï, maar niet op Israëlisch grondgebied. Secretaris-Generaal [[Oe Thant]], vroeg hierop aan Israël toestemming om de VN-macht aan de Israëlische kant van de grens te mogen legeren. Israël antwoordde hierop dat dit voor Israël "volkomen onaanvaardbaar" was. Oe Thant willigde toen, na overleg met de UNEF-adviesraad, de eis van Egypte in, daar er volgens hem geen andere optie meer was. Nasser dirigeerde zijn legers naar de Sinaï, waar deze zich ingroeven om zo de UNEF-troepen te vervangen.
Regel 52: Regel 51:
Israël koos ervoor gezien de Arabische oorlogsvoorbereidingen en omdat het economisch onmogelijk was om langdurig volledig gemobiliseerd te zijn om de eerste klap uit te delen die in een oorlog immer een daalder waard is.
Israël koos ervoor gezien de Arabische oorlogsvoorbereidingen en omdat het economisch onmogelijk was om langdurig volledig gemobiliseerd te zijn om de eerste klap uit te delen die in een oorlog immer een daalder waard is.


===Geen werkelijk gevaar voor aanval op Israël===
===Beschouwingen van Israëliers===
Diverse prominente Israëlische politici hebben in latere beschouwingen over de achtergrond betoogd dat de Israëlische aanval niet gemotiveerd werd door een werkelijk gevaar dat Israël aangevallen zou worden:
Diverse prominente Israëlische politici hebben in latere beschouwingen over de achtergrond verklaard dat de Israëlische aanval niet gemotiveerd werd door een werkelijk gevaar dat Israël aangevallen zou worden:


"Ik denk niet dat Nasser op oorlog uit was. De twee divisies die hij naar de Sinaï stuurde zouden niet genoeg zijn geweest om een offensieve oorlog mee te beginnen. Hij wist het, en wij wisten het. (...) Hij blufte. Hij wilde zich, voor een geringe prijs, voordoen als de grote redder van Syrië en op die manier grote sympathie winnen in de Arabische wereld." ([[Yitzchak Rabin]], Chef-Staf van Israël in 1967, tegenover [[Le Monde (dagblad)|Le Monde]], 28 februari 1968){{feit|betrouwbare link naar bron?||2010|05|05}}
"Ik denk niet dat Nasser op oorlog uit was. De twee divisies die hij naar de Sinaï stuurde zouden niet genoeg zijn geweest om een offensieve oorlog mee te beginnen. Hij wist het, en wij wisten het. (...) Hij blufte. Hij wilde zich, voor een geringe prijs, voordoen als de grote redder van Syrië en op die manier grote sympathie winnen in de Arabische wereld." ([[Yitzchak Rabin]], Chef-Staf van Israël in 1967, tegenover [[Le Monde (dagblad)|Le Monde]], 28 februari 1968)


"In juni 1967 stonden we opnieuw voor de keuze. Het samentrekken van Egyptische legers in de Sinaï vormt geen bewijs dat Nasser werkelijk van plan was ons aan te vallen. We moeten onszelf niet voor de gek houden. Wij namen het initiatief hen aan te vallen." ([[Menachem Begin]], minister van het Israëlische kabinet in 1967, tegenover de [[New York Times]], 21 augustus 1982){{feit|betrouwbare link naar bron?||2010|05|05}}
"In juni 1967 stonden we opnieuw voor de keuze. Het samentrekken van Egyptische legers in de Sinaï vormt geen bewijs dat Nasser werkelijk van plan was ons aan te vallen. We moeten onszelf niet voor de gek houden. Wij namen het initiatief hen aan te vallen." ([[Menachem Begin]], minister van het Israëlische kabinet in 1967, tegenover de [[New York Times]], 21 augustus 1982)


"Veel van de vuurgevechten met de Syriërs werden doelbewust uitgelokt door Israël, en de kibboetsbewoners die de regering onder druk zetten om de Golan-hoogvlakte in te nemen hadden niet zozeer de veiligheid, als wel landbouwgrond op het oog. Ze deden niet eens een poging hun hebzucht te verbergen. Wij stuurden dan een trekker om een stuk land om te ploegen waar niets mee te beginnen was, in de gedemilitariseerde zone, en we wisten van tevoren dat de Syriërs dan zouden gaan schieten. En als ze dat niet deden, lieten we de trekker nog wat verderop ploegen, net zolang tot het de Syriërs de keel uit ging hangen en ze schoten... En dan zetten wij kanonnen in en later ook de luchtmacht, en zo ging dat... De Syriërs waren op de vierde dag van de oorlog geen bedreiging voor ons." (Moshe Dayan, Minister van Defensie in 1967, tegenover de New York Times, 11 mei 1997){{feit|betrouwbare link naar bron?||2010|05|05}}
"Veel van de vuurgevechten met de Syriërs werden doelbewust uitgelokt door Israël, en de kibboetsbewoners die de regering onder druk zetten om de Golan-hoogvlakte in te nemen hadden niet zozeer de veiligheid, als wel landbouwgrond op het oog. Ze deden niet eens een poging hun hebzucht te verbergen. Wij stuurden dan een trekker om een stuk land om te ploegen waar niets mee te beginnen was, in de gedemilitariseerde zone, en we wisten van tevoren dat de Syriërs dan zouden gaan schieten. En als ze dat niet deden, lieten we de trekker nog wat verderop ploegen, net zolang tot het de Syriërs de keel uit ging hangen en ze schoten... En dan zetten wij kanonnen in en later ook de luchtmacht, en zo ging dat... De Syriërs waren op de vierde dag van de oorlog geen bedreiging voor ons." (Moshe Dayan, Minister van Defensie in 1967, tegenover de New York Times, 11 mei 1997)


==Oorlogvoering==
==Oorlogvoering==

Versie van 6 apr 2010 00:23

Zesdaagse Oorlog
Onderdeel van het Arabisch-Israëlisch conflict
Datum 5 juni 1967 - 10 juni 1967
Locatie Midden-Oosten
Resultaat Beslissende Israëlische overwinning
Casus belli Egyptische zeeblokkade van de Zee-engtes van Tiran en militaire ontwikkeling op het Sinai schiereiland, evenals de Syrische steun voor invallen in Israël door de Fedayeen.
Territoriale
veranderingen
Israël veroverde de Gazastrook en Sinaï van Egypte, de Westelijke Jordaanoever (inclusief Oost-Jeruzalem) van Jordanië en de Golanhoogten van Syrië.
Strijdende partijen
Vlag van Israël Israël Vlag van Egypte Egypte
Vlag van Syrië Syrië
Vlag van Jordanië Jordanië
Vlag van Irak Irak
Vlag van Saoedi-Arabië Saoedi-Arabië
Leiders en commandanten
Vlag van Israël Yitzchak Rabin
Vlag van Israël Moshe Dayan
Vlag van Israël Uzi Narkiss
Vlag van Israël Israel Tal
Vlag van Israël Mordechai Hod
Vlag van Israël Ariel Sharon
Abdel Hakim Amer
Abdul Munim Riad
Zaid ibn Shaker
Hafiz al-Assad
Troepensterkte
264.000 (incl. 50.000 reguliere soldaten)
800 tanks
197 vliegtuigen
Egypte: 240,000
Syrië: 75,000
Jordanië: 55,000
Saoedi-Arabië: 20,000
2504 tanks
957 vliegtuigen
Verliezen
779 doden,
2,563 gewonden,
15 gevangenen,
19 vliegtuigen
21,000 doden,
45,000 gewonden,
6,000 gevangenen,
meer dan 400 vliegtuigen

De Zesdaagse Oorlog (ook: juni-oorlog) (Arabisch: حرب الأيام الستة, harb al‑ayyam as‑sitta; Hebreeuws: מלחמת ששת הימים, milchemet sheshet ha-jamim) was een oorlog die tussen 5 en 10 juni 1967 werd uitgevochten tussen Israël en de Arabische buurlanden Egypte, Jordanië en Syrië.

Israël behaalde een grote overwinning. Het veroverde op Egypte de Gazastrook en het schiereiland Sinaï, op Jordanië de Westelijke Jordaanoever en op Syrië de Golanhoogten. Door de gevechten vluchtten veel Palestijnen en Syriërs uit de door Israël ingenomen gebieden. De nieuwe situatie die bij deze oorlog ontstond, zou de geopolitiek van dit gebied blijvend veranderen.

Aan de leiding van de Israëlische strijdkrachten stonden minister van Defensie Moshe Dayan en legerbevelhebber Yitzchak Rabin. Aan Arabische zijde domineerde de Egyptische president Gamal Abdel Nasser zijn Arabische bondgenoten.

Achtergrond

Toen de Verenigde Staten in 1956 weigerden Egypte te helpen met de bouw van de Aswandam, besloot de Egyptische president Nasser het Suezkanaal te nationaliseren dat eigendom was van het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk.

De twee voormalige koloniale machten verbonden zich met Israël, dat zich met succes van de situatie meester maakte. Toch kwam er aan deze alliantie snel een eind door de overstelpende internationale veroordeling. De Verenigde Staten, de Sovjet-Unie en de Verenigde Naties waren het in ongebruikelijke mate met elkaar eens. Om die reden moest Israël terugtrekken. Israël bereikte wel dat een VN-vredesmacht in de Sinaï werd gestationeerd, de UNEF (United Nations Emergency Force). Deze zou de grensregio gedemilitariseerd moeten houden, en daarmee de veiligheid van Israël garanderen. Vóór 1956 had Egypte permanent een aanzienlijke legermacht aan de Egyptisch-Israëlische grens.

Tot op dat moment had niet één Arabische staat het bestaansrecht van Israël erkend, en velen verwachtten niet dat Israël nog erg lang zou blijven bestaan. Na de oorlog van 1956 ontstond opnieuw een labiel evenwicht, in stand gehouden door de concurrentie tussen Egypte, Syrië en Jordanië, meer dan door een oplossing van de regionale problemen. Egypte en Syrië, gesteund door de Sovjet-Unie, en Jordanië, gesteund door Groot-Brittannië, hielden met guerrilla-aanvallen op Israëlische burgers de druk op de ketel. De Israëlische strijdkrachten waren gedisciplineerd en konden beschikken over een geweldige overmacht in de lucht.

Een aantal jaren later, in antwoord op de bouw van het Israëlische Nationaal Waterkanaal, begon Syrië met het omleiden van de Dan (Banias) zodanig dat het water niet meer direct naar Israël (in het Meer van Tiberias) zou stromen maar via Syrië en Jordanië in de Jordaan zou uitmonden. Naast het mogelijk maken van Palestijnse aanvallen op Israël (vaak over Jordaans grondgebied, tot ergernis van Koning Hoessein), begon Syrië ook met het afschieten van granaten op Israëlische dorpen in het Noord-Oosten van Galilea, afgevuurd vanaf de door Syrië beheerste Golanhoogten. Israël verwoestte in 1964 weliswaar de wateromleiding, maar het grensgebied bleef onrustig, en het Noorden van Israël bleef voortdurend onder de dreiging van Syrisch vuur.

Op 7 april 1967 ontwikkelde een verhoudingsgewijs klein grensincident zich in duizelingwekkende vaart tot een luchtgevecht op volle schaal boven de Golanhoogten, met als resultaat het verlies van 7 Syrische MIGs en een vlucht van een Israëlisch vliegtuig boven Damascus. Het aantal grensincidenten nam toe, en een groot aantal Arabische leiders, zowel van politieke als militaire zijde, riep op tot het beëindigen van de Israëlische represailles. Egypte, dat onder Nasser de ambitie had een centrale rol in de Arabische wereld te spelen, liet deze oproepen gepaard gaan met plannen zijn legers opnieuw in de Sinaï te stationeren, wat een gunstig uitgangspunt zou kunnen zijn om Israël binnen te vallen. Ook Syrië zag daar wel wat in, hoewel dat land zich niet voorbereidde op een invasie op korte termijn. De Sovjet-Unie steunde de Arabische aspiraties en waarschuwde Egypte en Syrië begin mei dat Israël op het punt zou staan een vergeldingsactie tegen Syrië uit te voeren.

Op 16 mei eiste Nasser het vertrek van de UNEF stabilisatiemacht van het Egyptisch grondgebied. Deze eerste VN-vredesmacht bevond zich (ter bescherming van Egypte) in zowel Gaza als de Egyptische woestijn Sinaï, maar niet op Israëlisch grondgebied. Secretaris-Generaal Oe Thant, vroeg hierop aan Israël toestemming om de VN-macht aan de Israëlische kant van de grens te mogen legeren. Israël antwoordde hierop dat dit voor Israël "volkomen onaanvaardbaar" was. Oe Thant willigde toen, na overleg met de UNEF-adviesraad, de eis van Egypte in, daar er volgens hem geen andere optie meer was. Nasser dirigeerde zijn legers naar de Sinaï, waar deze zich ingroeven om zo de UNEF-troepen te vervangen.

Op 23 mei sloot Egypte de Golf van Akaba voor Israëlische vaartuigen, daarmee de Israëlische haven van Eilat blokkerend. Deze blokkade werd door Israël opgevat als casus belli (oorlogsdaad), waarvoor Israël reeds jarenlang gewaarschuwd had. Nasser probeerde hiermee, onder druk van Syrië, zijn status als leider van de Arabische wereld op te houden. Hij creëerde hiermee, hoewel hij op eigen grondgebied bleef, een instabiele situatie: doordat de vredesmacht van het Egyptisch grondgebied was verdwenen was er geen buffer meer tussen Israël, dat geen vredesmacht toeliet op zijn grondgebied, en Egypte, dat zijn divisies naar de Israëlische grens liet oprukken terwijl de Egyptische en Arabische media om oorlog riepen als wraak voor de vernedering van Syrië.

Ondanks de bedenkingen van Koning Hoessein van Jordanië, die in de pan-Arabische plannen van Nasser een bedreiging van zijn eigen positie zag, was de steun voor Nasser in de Arabische wereld groot, ook bij de Jordaanse bevolking. Op 30 mei tekenden Egypte en Jordanië een tweezijdig defensieverdrag. Enkele dagen later werden Jordaanse strijdkrachten onder bevel van een Egyptische generaal geplaatst. Israël riep Jordanië een aantal keren op zich te onthouden van vijandelijkheden, maar Koning Hoessein was voor een onontkoombaar dilemma geplaatst: Jordanië in een oorlog laten meeslepen en de gevolgen van de Israëlische reactie dragen, of neutraal blijven en een massale opstand in eigen land riskeren. Door de grote hoeveelheid Palestijnse vluchtelingen, verdreven uit Israël, was een groot gedeelte van de bevolking van Jordanië Palestijns.

De Israëlische zorgen om de toekomstige rol van Jordanië hadden een andere oorsprong, namelijk in de Jordaanse overheersing van de Westelijke Jordaanoever. Hiermee bevonden Arabische troepen zich op krap 17 kilometer van de Israëlische kust, een uitvalsbasis van waaruit een goed geplande tankaanval Israël binnen een half uur in tweeën zou kunnen delen. De geringe omvang van het Jordaanse leger zou echter zo'n exercitie niet toelaten. Wel werd Jordaans grondgebied al jarenlang door andere Arabische staten, met name Syrië, gebruikt om vanuit het grensgebied acties tegen Israël te ondernemen. Om die reden maakte de Israëlische leiding zich voortdurend zorgen over een mogelijke aanval vanaf de Westelijke Jordaanoever. Zo'n aanval zou het voortbestaan van de staat Israël kunnen bedreigen. Mede hierom bereidde Israël een aanvalsplan voor om zo nodig een vijandige aanval te voor zijn.

Israël vroeg de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk de Golf van Akaba weer te openen, zoals deze landen in 1957 gegarandeerd hadden te zullen doen. Aan Jordanië werd enkele weken voor het begin van de oorlog nog via de Joodse lobby en de Verenigde Staten het verzoek gedaan zich afzijdig te houden. De Israëlische oproep tot het opheffen van de blokkade bleef onbeantwoord. De Israëliërs stelden dat de blokkade van de Golf van Akaba een oorlogsdaad was. Op 3 juni stemde de Amerikaanse regering in met een operatie tegen Egypte, en uiteindelijk kwam er toestemming voor een oorlog. Israël viel Egypte en Syrië aan, zodat een nieuwe oorlog een feit was.

Op 1 juni verklaarde Nasser: "De legers van Egypte, Jordanië, Syrië en Libanon staan klaar aan de grenzen van Israël... om de uitdaging aan te gaan, terwijl de legers van Irak, Algerije, Koeweit, Soedan en de hele Arabische natie achter ons staan. Deze gebeurtenissen zullen de wereld verbijsteren. Vandaag zullen ze weten dat de Arabieren klaar zijn voor de strijd, het kritieke uur is aangebroken. We hebben het punt van serieuze actie in plaats van meer verklaringen bereikt."

Israël koos ervoor gezien de Arabische oorlogsvoorbereidingen en omdat het economisch onmogelijk was om langdurig volledig gemobiliseerd te zijn om de eerste klap uit te delen die in een oorlog immer een daalder waard is.

Geen werkelijk gevaar voor aanval op Israël

Diverse prominente Israëlische politici hebben in latere beschouwingen over de achtergrond verklaard dat de Israëlische aanval niet gemotiveerd werd door een werkelijk gevaar dat Israël aangevallen zou worden:

"Ik denk niet dat Nasser op oorlog uit was. De twee divisies die hij naar de Sinaï stuurde zouden niet genoeg zijn geweest om een offensieve oorlog mee te beginnen. Hij wist het, en wij wisten het. (...) Hij blufte. Hij wilde zich, voor een geringe prijs, voordoen als de grote redder van Syrië en op die manier grote sympathie winnen in de Arabische wereld." (Yitzchak Rabin, Chef-Staf van Israël in 1967, tegenover Le Monde, 28 februari 1968)

"In juni 1967 stonden we opnieuw voor de keuze. Het samentrekken van Egyptische legers in de Sinaï vormt geen bewijs dat Nasser werkelijk van plan was ons aan te vallen. We moeten onszelf niet voor de gek houden. Wij namen het initiatief hen aan te vallen." (Menachem Begin, minister van het Israëlische kabinet in 1967, tegenover de New York Times, 21 augustus 1982)

"Veel van de vuurgevechten met de Syriërs werden doelbewust uitgelokt door Israël, en de kibboetsbewoners die de regering onder druk zetten om de Golan-hoogvlakte in te nemen hadden niet zozeer de veiligheid, als wel landbouwgrond op het oog. Ze deden niet eens een poging hun hebzucht te verbergen. Wij stuurden dan een trekker om een stuk land om te ploegen waar niets mee te beginnen was, in de gedemilitariseerde zone, en we wisten van tevoren dat de Syriërs dan zouden gaan schieten. En als ze dat niet deden, lieten we de trekker nog wat verderop ploegen, net zolang tot het de Syriërs de keel uit ging hangen en ze schoten... En dan zetten wij kanonnen in en later ook de luchtmacht, en zo ging dat... De Syriërs waren op de vierde dag van de oorlog geen bedreiging voor ons." (Moshe Dayan, Minister van Defensie in 1967, tegenover de New York Times, 11 mei 1997)

Oorlogvoering

Gazastrook en Sinaï

De eerste en belangrijkste zet van Israël was het aanvallen van de Egyptische luchtmacht. Dat was ruimschoots de grootste en modernste van alle Arabische luchtmachten, met 385 vliegtuigen, allemaal van Russische makelij en relatief nieuw. Bijzondere aandacht verdienden de 45 Tupolev Tu-16 Badger middelgrote bommenwerpers, die in staat werden geacht zware schade toe te brengen aan militaire en civiele doelen in Israël. Op 5 juni 7:45 lokale tijd klonk in heel Israël luchtalarm terwijl de luchtmacht praktisch onbeschermd het Israëlische luchtruim verliet, met achterlating van hooguit een handvol straaljagers, op weg naar een massa-aanval op Egyptische vliegvelden.

De Egyptische afweer was bijzonder mager, en geen enkel vliegveld was nog voorzien van bunkers sterk genoeg om de Egyptische militaire vliegtuigen te beschermen tijdens een aanval; dit gold vooral voor de vooruitgeschoven posten in de Sinaï. De Israëliërs ontvouwden een hybride aanvalsstrategie: het bombarderen en beschieten van de vliegtuigen zelf, en bommen die de landingsbanen onbruikbaar maakten zodat onbeschadigde vliegtuigen niet zouden kunnen opstijgen, een gemakkelijk doelwit voor de volgende golf. Het succes overtrof de stoutste verwachtingen van de plannenmakers: vrijwel de gehele Egyptische luchtmacht werd op de grond vernietigd, tegenover minimale Israëlische verliezen. Gedurende de rest van de oorlog was Israël verzekerd van overmacht in de lucht.

De Israëlische strijdkrachten trokken samen bij de grens met Egypte. Het betrof 3 divisies bestaande uit 9 brigades waarvan 5 met tanks en pantserwagens, daarnaast nog 3 reservebrigades. De Egyptische strijdkrachten omvatten 7 divisies, waarvan 5 met infanteristen en 2 tankdivisies. Vier infanteriedivisies bevonden zich dicht bij de Egyptisch-Israëlische grens in de Sinaï, een infanteriedivisie en een tankdivisie in Centraal-Sinaï en een tweede tankdivisie in het Westen. Daarnaast was er nog een versterkte brigade (met 200 tanks) onder commando van kolonel Shazly gelegerd in zuidelijk Sinaï met de orders Eilat te omsingelen in geval van een oorlog. Alles bij elkaar beschikte Egypte over 100.000 troepen en 1000 tanks in de Sinaï, met voor de zekerheid nog een passend aantal kanonnen. Deze opstelling was gebaseerd op Sovjet-Russische doctrine, waarin gepantserde voertuigen op strategische diepte een regelbare verdedigingslinie vormen terwijl infanteristen aan de grens vechten.

De noordelijkste Israëlische divisie, bestaand uit drie brigades en onder commando van Israël Tal, een van Israëls meest vooraanstaande tankcommandanten, vorderde langzaam door de Gazastrook en Al-Arish, zonder al te veel tegenstand. De centrale divisie (Avraham Yoffe) en de zuidelijke divisie (Ariel Sharon) stuitten daarentegen op zware verdediging in het gebied van Abu-Ageila-Kusseima. De Egyptische strijdkrachten aldaar omvatten een infanteriedivisie (de 2e), een bataljon anti-tankeenheden en een regiment tanks.

Op dat moment opende Sharon de aanval, nauwkeurig gepland en uitgevoerd. Hij zond twee van zijn brigades naar het noorden van Um-Katef, de eerste met de opdracht de verdediging van Abu-Ageila te doorbreken en de tweede om de weg naar El-Arish te blokkeren en Abu-Ageila vanuit het Oosten te omsingelen. Op hetzelfde moment landden parachutisten om de artillerie te vernietigen om zodoende de Israëlische tanks te beschermen. Een combinatie van tanks, parachutisten, infanterie, artillerie en de genie viel de Egyptische posities van voren en van achteren aan, die daarmee van de rest werden afgesneden. De belangrijkste veldslagen, gevoerd op zand en mijnenvelden, duurden drie en een halve dag; daarna viel Abu-Ageila.

Veel van de Egyptische eenheden bleven intact en konden bij elkaar worden gevoegd om Israëlische eenheden de weg naar het Suezkanaal te versperren. Maar toen de Egyptische Minister van Defensie hoorde van de val van Abu-Ageila, raakte hij in paniek en beval alle eenheden in de Sinaï zich terug te trekken. Hiermee was de nederlaag van Egypte een feit.

Vanwege de Egyptische terugtrekking besloot het Israëlische legerleiding de Egyptische eenheden niet te achtervolgen maar ze voorbij te gaan en ze in de bergachtige passen van Westelijk Sinaï te vernietigen. Daarom haastten alle drie de Israëlische divisies zich de daarop volgende twee dagen (6 en 7 juni) naar het Westen en bereikten de passen; Sharon en Tal hadden inmiddels elk versterking van een pantserbrigade gekregen. Sharons divisie was via een zuidelijke route naar het Westen gegaan en bereikte de Mitla-pas. Daar ontmoetten ze delen van de divisie van Yoffe, terwijl andere delen van die divisie de Gidi-pas blokkeerden. De eenheden van Tal verdeelden zich langs het Suezkanaal.

De blokkades van Israël waren niet honderd procent succesvol. Alleen de Gidi-pas werd ingenomen voordat de Egyptenaren er waren; op andere locaties konden de Egyptische eenheden over de passen trekken en zich aan de andere kant van het Kanaal in veiligheid brengen. Toch waren de Israëlische overwinningen indrukwekkend: in vier dagen strijd rekende Israël af met het grootste en best uitgeruste Arabische leger; her en der in de Sinaï stonden honderden brandende of verlaten Egyptische voertuigen.

Op 8 juni voltooide Israël de inneming van de Sinaï met het sturen van de infanterie naar Ras-Sudar, aan de westkust van het schiereiland. Sharm El-Sheikh, gelegen op het zuidelijkste punt, was reeds een dag eerder ingenomen door eenheden van de Israëlische marine.

De vlotte vorderingen van Israël werden mogelijk gemaakt door verscheidene tactische elementen. Het eerste is de volledige overmacht in de lucht die de IAF bereikte. Het tweede is het uitzonderlijke moreel van de Israëlische troepen, die ervan overtuigd waren dat ze streden voor de overleving van Israël; verder de vastberaden uitvoering van een innovatief strijdplan en tenslotte het gebrek aan samenwerking tussen de Egyptische troepen die elkaar daardoor niet konden steunen, de artillerie niet op de juiste plaats kregen en geen versterkingen konden laten aanrukken. De eerste drie elementen bleken ook bij de gevechten op de Jordaanse en Syrische fronten van doorslaggevend belang.

Westelijke Jordaanoever

Jordanië was op grond van het bovengenoemde op 30 mei met Egypte afgesloten defensieverdrag gehouden Egypte te hulp te komen. Vlak nadat Israël Egypte aanviel kreeg Koning Hoessein zowel via de chef staf van de [UNTSO] Odd Bull, de Jordaanse vertegenwoordiger bij de wapenstilstandcommissie en ten slotte via de Amerikaanse ambassadeur te Tel Aviv de boodschap dat Israël alle mogelijke wapens tegen Jordanië zou gebruiken als dit land zich tegen Israël zou keren.[1] Sommigen stellen dat President Nasser gebruik maakte van de verwarring rond de eerste uren van het conflict om Koning Hoessein ervan te overtuigen dat hij aan de winnende hand was en dat Jordanië moest meedoen; als bewijs daarvoor leverde hij radarbeelden van een eskader Israëlische vliegtuigen op weg naar huis na bombardementen in Egypte, waarvan hij zei dat het Egyptische gevechtsvliegtuigen op weg naar Israël waren dit terwijl hij reeds wist dat de Egyptische luchtmacht al volledig was uitgeschakeld.

Een van de Jordaanse brigades uit de Westoever werd naar Hebron gedirigeerd om daar contact te maken met de Egyptenaren. Koning Hoessein had tot de aanval besloten.

Voorafgaand aan de oorlog beschikte Jordanië over 11 brigades (totaal 60.000 troepen), uitgerust met zo'n 300 moderne Westerse tanks. Negen brigades waren gelegerd op de Westelijke Jordaanoever en twee in de Jordaanvallei. Het Jordaanse grondleger was verhoudingsgewijs goed voorzien van materieel en goed getraind. Bovendien, zo stelde Israël in legerverslagen na de oorlog, was de Jordaanse leiding zelf ook professioneel, hoewel ze altijd net even te laat waren bij reacties op Israëlische manoeuvres. De Koninklijke Jordaanse Luchtmacht bestond slechts uit 20 in alle opzichten verouderde Hawker Hunters.

Israëls Centrale Strijdkrachten bestonden uit vijf brigades. De eerste twee waren permanent gestationeerd in de buurt van Jeruzalem en werden de "Jeruzalem"-brigade en de gemechaniseerde "Harel"-brigade genoemd. Een brigade parachutisten werd van het front van Sinaï gehaald, het 35e van Mordechai Gur. Een brigade pantservoertuigen werd besteld bij de reserve van de Generale Staf en naar het gebied van Latrun gereden. De 10e tankbrigade werd ten noorden van Samaria opgesteld. Het Noordelijke Commando leverde een divisie (3 brigades) dat ook ten noorden van Samaria werd opgesteld, bij Elad Peled.

Op de morgen van 5 juni trokken Jordaanse troepen op naar de omgeving van Jeruzalem: ze namen het Regeringsgebouw in, dat als hoofdkwartier van de VN-waarnemers werd gebruikt, en begonnen de stad met granaten te bestoken. Eenheden in Qalqiliya vuurden in de richting van Tel-Aviv. De Jordaanse Luchtmacht viel Israëlische vliegvelden aan. Zowel de aanvallen vanuit de lucht als de beschietingen vanaf de grond veroorzaakten weinig schade. Israëlische eenheden werden samengetrokken om de Jordaanse strijdkrachten op de Westelijke Jordaanoever aan te vallen, in de namiddag van dezelfde dag vernietigde de Israëlische luchtmacht (IAF) de Jordaanse. Tegen de avond werd Jeruzalem vanuit het zuiden omsingeld door de "Jeruzalem"-brigade en vanuit het noorden door de "Harel"-brigade.

Op 6 juni vielen de Israëlische eenheden aan: De reservebrigade parachutisten voltooide de omsingeling op de "Munitie-heuvel", waar zich een bloedige strijd afspeelde. De infanteriebrigade viel de vesting van Latrun aan en nam deze in bij zonsopgang, waarna deze de weg via Beit Horon naar Ramallah vervolgde. De Harelbrigade zette door naar het bergachtige gebied van Noordwest-Jeruzalem, een verbinding leggend tussen het terrein van de Hebreeuwse Universiteit Mount Scopus en de stad Jeruzalem. Tegen de avond bereikte de brigade Ramallah.

De Jordaanse strijdkrachten in Samaria telden 4 divisies, inclusief de elitetroepen van de gepantserde 40e. De IAF, die van Jericho was opgetrokken om Jeruzalem te versterken, vernietigde onderweg de 60e Jordaanse Brigade. Een bataljon van Peleds divisie werd naar de Jordaanvallei gestuurd om de Jordaanse defensie aldaar te beoordelen. Een brigade van Peleds divisie nam Westelijk Samaria in, een andere Jenin en een derde (uitgerust met lichte Franse AMX-13-tanks) nam het op tegen Jordaanse M48 Pattons in het oosten.

Op 7 juni volgden zware gevechten. De parachutisten van Gur kwamen de Oude Stad van Jeruzalem binnen via de Leeuwenpoort. De Jeruzalem-brigade kwam ze versterken en ging door naar het zuiden, daarbij Judea innemend, waarin Gush Etzion en Hebron. De Harel-brigade ging verder naar het oosten, afdalend naar de Jordaan. In Samaria nam een van Peleds brigades Nablus in; daarna voegde het zich bij een van de gepantserde brigades van het Centrale Commando om de Jordaniërs te bestrijden die weliswaar numeriek even sterk waren, maar over beter materieel beschikten.

De overmacht van de IAF in de lucht bleek opnieuw van doorslaggevende betekenis, omdat het de vijand lamlegde en daarmee tot zijn ondergang leidde. Een van Peleds brigades verenigde zich met onderdelen van het het Centrale Commando die van Rammallah kwamen; de andere twee brigades wierpen een blokkade bij de Jordaan op, samen met het 10e van het Centrale Commando. (Het laatstgenoemde onderdeel stak de rivier over naar de Oostelijke Oever om rugdekking te kunnen geven aan de Israëlische genie die de bruggen opblies; echter al spoedig moest dit onderdeel zich onder Amerikaanse druk terugtrekken.)

Golanhoogten

Op de avond van 5 juni vernietigde Israël twee derde van de Syrische luchtmacht vanuit de lucht en dwong de resterende vloot zich terug te trekken op ver weg gelegen bases, zodat die geen rol meer zou spelen gedurende het vervolg van de oorlog. Een klein deel van de Syrische strijdkrachten deed een poging de waterinstallatie bij Tel Dan in te nemen, dezelfde installatie die twee jaar eerder inzet van escalaties was geweest. Verscheidene Syrische tanks zouden in de Jordaan verdwenen zijn. In elk geval gaf het Syrische commando de hoop op dat het op de grond nog wat zou worden, en ging in plaats daarvan over op het beschieten van Israëlische dorpen in de Hulavallei.

Zo verstreken 7 en 8 juni. Tegen die tijd ontspon zich in de Israëlische leiding de discussie of men de Golanhoogten ook maar zou bestormen. Militaire adviseurs wekten de indruk dat zo'n aanval veel zou kunnen kosten, aangezien tegen de heuvels op gevochten zou moeten worden tegen een in bunkers verschanste vijand.

De westelijke zijde van de Golanhoogten bestaat uit een steile, rotsachtige wand die een halve kilometer oprijst vanaf het Meer van Tiberias, en zuidelijker daarvan, vanaf de Jordaan, als een minder steile glooiing. Moshe Dayan was van mening dat zo'n operatie misschien wel 30.000 militaire slachtoffers zou kosten en verzette zich heftig tegen het plan. Levi Eshkol daarentegen stond meer open voor de mogelijkheid een militaire operatie op de Golanhoogten uit te voeren. De leider van het Noordelijke Commando, David Elazar, was eveneens positief gestemd. Misschien was het zijn tomeloos enthousiasme en vertrouwen in de operatie dat het verzet van Dayan ondergroef. Uiteindelijk, toen de situatie aan het zuidelijke en centrale front er zonniger uit ging zien, werd ook Moshe Dayan een beetje enthousiast over het idee, en hij gaf zijn fiat aan de operatie.

Het Syrische leger bestond uit ongeveer 50.000 man, onderverdeeld in 9 brigades, met de beschikking over voldoende artillerie en gepantserde voertuigen. De Israëlische strijdkrachten die werden ingezet bestonden uit twee brigades (de Golani Brigade en een brigade pantservoertuigen geleid door Albert Mandler) op het noordelijke deel van het front en nog eens twee (infanterie en een van Peleds brigades die uit Jenin was opgetrommeld) op het centrale deel van het front.

Het bijzondere terrein van de Golanhoogten (bergachtige hellingen, om de zoveel kilometer van oost naar west doorsneden door riviertjes), en het algemene gebrek aan wegen in het gebied, dwong troepenbewegingen langs oost-westelijke assen, zonder veel mogelijkheden tot onderlinge ondersteuning. Wel hadden de Syriërs bewegingsvrijheid in noord-zuidelijke richting op hun kant van de Hoogten, terwijl de Israëliërs dezelfde mogelijkheden hadden aan de voet van de Golanhoogten. Daarbij had Israël het voordeel van uitstekende inlichtingen met betrekking tot de Syrische posities, verzorgd door Eli Cohen van de Mossad, die later gevangengenomen en terechtgesteld zou worden.

De IAF, die voorafgaand aan de aanval al vier dagen lang de Syrische artillerie onder vuur had genomen, kreeg nu de opdracht alle middelen in te zetten. De (goed beschermde) artillerie was weliswaar nog grotendeels intact, maar de grondtroepen op de Hoogten (6 van de 9 brigades) waren niet meer in staat een behoorlijke verdediging te organiseren. Reeds tegen de avond van de 9e juni hadden de Israëlische brigades het plateau bereikt, waarna men versterkingen en vervangers kon laten aanrukken.

De volgende dag, 10 juni, voerden de centrale en noordelijke groepen samen een tangbeweging op de Hoogten. Men kreeg echter vooral leeg gebied in de tang, omdat de Syrische troepen al gevlucht waren. Verscheidene eenheden, onder commando van Elad Peled gebracht, beklommen de Golanhoogten vanuit het zuiden, om te ontdekken dat de posities daar ook grotendeels verlaten waren. Toen de Israëlische eenheden genoeg bewegingsruimte hadden tussen hun posities en een rij vulkanische heuvels in het westen, hielden ze een verdere opmars die dag voor gezien. Verder naar het oosten ligt een licht glooiend landschap. Deze positie werd later de bestandslijn die de naam "Paarse Lijn" kreeg.

Oorlog in de lucht en op zee

In de zesdaagse oorlog bewees de IAF het bij moderne conflicten doorslaggevende belang van overwicht in de lucht. De IAF slaagde erin de Arabische strijdkrachten te verlammen en zichzelf in de lucht boven alle fronten te verzekeren van alleenheerschappij. Naast het bereiken van dit strategische voordeel kon men nog waar nodig tactische ondersteuning bieden. Belangrijke voorbeelden hiervan zijn de vernietiging van de 60e Jordaanse tankbrigade bij Jericho en de aanval op de Iraakse tankbrigade die via Jordanië naar Israël gestuurd was.

De Arabische luchtmachten daarentegen zagen in geen enkel geval kans zoden aan de dijk te zetten: aanvallen van Jordaanse gevechtsvliegtuigen en Egyptische TU-16 bommenwerpers op de Israëlische achterhoede gedurende de eerste twee dagen van de oorlog waren geen succes en leidden integendeel tot de vernietiging van de betrokken vliegtuigen (de Egyptische bommenwerpers werden neergehaald terwijl de Jordaanse gevechtsvliegtuigen vernietigd werden bij de aanval op het vliegveld).

Op de tweede dag van de oorlog (6 juni) verklaarden Nasser en Koning Hoessein dat Amerikaanse en Britse vliegtuigen bij de Israëlische luchtaanvallen betrokken waren geweest. Dit bericht werd in Israël opgevangen en gaf aanleiding tot een ware media-gekte. In Amerikaanse en Britse kringen heette dit "De Grote Leugen" (zie de paragraaf over Arabisch Revisionisme hieronder).

Op zee werd ook niet veel gevochten.Er waren wel wat vaarbewegingen van Israëlische en Egyptische schepen, maar die waren vooral bedoeld ter intimidatie; tot een echt treffen op zee kwam het niet. De enige acties met enig effect waren die van 6 Israëlische kikvorsmannen die een mijnenveger in de haven van Alexandrië tot zinken brachten (en daarna gevangengenomen werden) en die van de Israëlische manschappen die met kleine bootjes de verlaten Sharm El-Sheikh enterden.

USS Liberty

Zie USS Liberty-incident voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Het Amerikaanse marineschip USS Liberty lag tijdens de oorlog, in internationale wateren, op een afstand van minder dan 20 km van Al-Arish. Op de vierde dag van de oorlog (8 juni) kreeg het schip aanvallen te verduren van de Israëlische luchtmacht en marine, waarbij het schip bijna tot zinken werd gebracht en een groot deel van de bemanning om het leven kwam of gewond raakte.

Na de oorlog

Rond 10 juni had Israël zijn laatste offensief beëindigd, dat op de Golanhoogten. De volgende dag werd een wapenstilstandsovereenkomst getekend. Israël had de Gazastrook ingenomen, het schiereiland Sinaï, de Westelijke Jordaanoever (inclusief oostelijk Jeruzalem) en de Golanhoogten. Alles bij elkaar was het Israëlisch grondgebied met een factor 4 toegenomen, waarbij 1 miljoen Arabieren onder Israëlisch bestuur terechtkwamen. Israëls strategische diepte nam in zuidelijke richting toe met 300 kilometer, in oostelijke richting met 60 kilometer en in het noorden met 20 kilometer extreem ruw terrein, een bepaald niet nutteloze verbetering van de veiligheid, zoals uit de Jom Kipoeroorlog 6 jaar later wel zou blijken.

Het politieke belang van de Zesdaagse oorlog was enorm: Israël had laten zien dat het niet alleen in staat was, maar ook bereid was een strategische aanval te lanceren die het regionale evenwicht kon veranderen. Er zit nog een kant aan de oorlog, namelijk met betrekking tot de veroverde gebieden: van de ongeveer 1 miljoen Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever vluchten er 300.000 [2] naar Jordanië, bijdragend aan de toenemende onrust. De overige 600.000 [3] bleven.

Alleen de inwoners van oostelijk Jeruzalem en de Golanhoogten konden Israëlisch staatsburgerschap krijgen, aangezien Israël deze gebieden in de vroege tachtiger jaren annexeerde. Zie ook het Israëlisch-Palestijnse conflict. Zowel Jordanië en Egypte trokken hun claims met betrekking tot de Westoever en Gaza uiteindelijk in; de Sinaï werd teruggegeven op basis van de Camp David-akkoorden van 1977 en over de Golanhoogten wordt nog steeds onderhandeld met Syrië. Eind jaren zeventig begon Israël met het ondersteunen van de bouw van een groot aantal Israëlische nederzettingen binnen de gebieden, met als doel Israël in de regio meer voet aan de grond te geven.

De Zesdaagse oorlog legde ook de basis voor latere onenigheid in de regio, want op 22 november 1967 nam de VN Veiligheidsraad resolutie 242 aan, de 'grondgebied-in-ruil-voor-vrede'-formule, waarin Israël wordt opgeroepen tot het zich terugtrekken van de in 1967 veroverde gebieden, en samen met de Arabische wereld moet streven naar een duurzame vrede. De Arabische landen op hun beurt moeten het bestaan van Israel erkennen. Tot op heden wordt deze resolutie door beide partijen afgewezen en slechts geaccepteerd als basis voor onderhandelingen, waarbij getornd kan worden aan de resolutie zelf.

Arabisch Revisionisme

Sommige Arabieren denken dat de VS en de Britten aan Israël meer ondersteuning boden dan de Amerikaanse en Britse overheden willen toegeven. Beweringen dat de Amerikanen en Britten in de strijd meevochten aan Israëlische zijde werden al gedaan op de tweede dag van de oorlog.

Radio Caïro en de regeringskrant Al-Ahram beweerden een aantal zaken, waaronder dat Amerikaanse en Britse vliegtuigen vanaf eigen vliegdekschepen aanvallen uitvoerden op de Egyptenaren; dat Amerikaanse vliegtuigen gestationeerd in Libië luchtaanvallen uitvoerden op Egypte; dat spionagesatellieten van de VS beelden doorstuurden naar Israël. Syrië en Jordanië brachten soortgelijke berichten via Radio Damascus en Radio Amman. Michael Oren stelt dat het doel van deze berichtgeving was: steun van de Sovjet-Unie verkrijgen. Als dat inderdaad het doel was, zou dat in vele opzichten lijken op de beweringen van Israël van soortgelijke strekking, maar dan om steun van de VS te verkrijgen. Hoe het ook zij, de Arabische olieproducerende landen reageerden door te dreigen met olie-embargo's tegen de VS en het Verenigd Koninkrijk, en zelfs met het staken van alle export.

Er zijn voorbeelden van schoolboeken, officiële toespraken van regeringsleiders en reeksen artikelen in staatskranten waarin uitgebreid wordt ingegaan op de grote steun die Israël van de zijde van de VS en het Verenigd Koninkrijk zou hebben ontvangen.

De VS en de Britten reageerden fel en verontwaardigd op deze berichten. Het maakte allemaal niet veel uit; het idee dat de Arabieren het niet alleen tegen Israël maar ook tegen de Amerikanen en de Britten hadden moeten opnemen, kreeg vaste voet aan de grond in de Arabische wereld. De Britse consul in Jeddah, Saoedi-Arabië, sprak de vrees uit dat deze visie, die voortkwam uit een gevoel van vernedering en ongeloof, de verhoudingen nog lange tijd zouden vertroebelen.

Overigens heeft president Nasser in februari 1968 in een vraaggesprek met het Amerikaanse tijdschrift 'Look' de beschuldiging van Amerikaanse militaire interventie in 1967 teruggenomen.

Literatuur

  • Israël en de Arabieren De vijftigjarige oorlog, Ahron Bregman/Jihan El-Tahri, met noten en literatuur opgaven, Uitg. Het Spectrum Utrecht (1998), ISBN 9027443998
  • Het verloren land. Een geschiedenis van Israël, Göran Rosenberg, Amsterdam/Antwerpen 1996/2000, ISBN 9045003090
  • Six Days of War: June 1967 and the Making of the Modern Middle East, Michael Oren, 2002, ISBN 0345461924

Referenties