Zesdaagse Oorlog: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Paul K. (overleg | bijdragen)
Versie 25811852 van Urgert (overleg) ongedaan gemaakt.
Urgert (overleg | bijdragen)
Versie 25826645 van Paul kuiper (overleg) ongedaan gemaakt.
Regel 126: Regel 126:
In de vroege [[1980-1989|jaren 80]] annexeerde Israël oostelijk Jeruzalem en de Golanhoogten, waardoor inwoners van deze gebieden het Israëlisch [[Nationaliteit|staatsburger]]schap konden krijgen. Zowel Jordanië en Egypte trokken hun claims met betrekking tot de Westoever en Gaza uiteindelijk in; de Sinaï werd teruggegeven op basis van de [[Camp Davidakkoorden|Camp David-akkoorden]] van 1977. Eind jaren zeventig begon Israël met het ondersteunen van de bouw van een groot aantal Israëlische nederzettingen binnen de gebieden, met als doel Israël in de regio meer voet aan de grond te geven.
In de vroege [[1980-1989|jaren 80]] annexeerde Israël oostelijk Jeruzalem en de Golanhoogten, waardoor inwoners van deze gebieden het Israëlisch [[Nationaliteit|staatsburger]]schap konden krijgen. Zowel Jordanië en Egypte trokken hun claims met betrekking tot de Westoever en Gaza uiteindelijk in; de Sinaï werd teruggegeven op basis van de [[Camp Davidakkoorden|Camp David-akkoorden]] van 1977. Eind jaren zeventig begon Israël met het ondersteunen van de bouw van een groot aantal Israëlische nederzettingen binnen de gebieden, met als doel Israël in de regio meer voet aan de grond te geven.


De Zesdaagse Oorlog legde ook de basis voor latere onenigheid in de regio, want op 22 november 1967 nam de werd [[Resolutie 242 Veiligheidsraad Verenigde Naties|resolutie 242 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties]] aangenomen, de 'grondgebied-in-ruil-voor-vrede'-formule, waarin Israël wordt opgeroepen zich terug te trekken uit de in 1967 veroverde gebieden, en samen met de Arabische wereld te streven naar een duurzame vrede. De Arabische landen op hun beurt moeten het bestaan van Israël erkennen. Tot op heden wordt deze resolutie door beide partijen afgewezen en slechts geaccepteerd als basis voor onderhandelingen.
De Zesdaagse Oorlog legde ook de basis voor latere onenigheid in de regio, want op 22 november 1967 nam de werd [[Resolutie 242 Veiligheidsraad Verenigde Naties|resolutie 242 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties]] aangenomen, de 'grondgebied-in-ruil-voor-vrede'-formule, waarin Israël wordt opgeroepen zich terug te trekken uit in 1967 veroverde gebieden, en samen met de Arabische wereld te streven naar een duurzame vrede. De Arabische landen op hun beurt moeten het bestaan van Israël erkennen. Tot op heden wordt deze resolutie door beide partijen afgewezen en slechts geaccepteerd als basis voor onderhandelingen.


==Literatuur==
==Literatuur==

Versie van 2 jun 2011 11:34

Zesdaagse Oorlog
Onderdeel van het Arabisch-Israëlisch conflict
Datum 5 juni 1967 - 10 juni 1967
Locatie Midden-Oosten
Resultaat Beslissende Israëlische overwinning
Casus belli Egyptische zeeblokkade van de Zee-engtes van Tiran en militaire ontwikkeling op het Sinaï schiereiland, evenals de Syrische steun voor invallen in Israël door de Fedayeen.
Territoriale
veranderingen
Israël veroverde de Gazastrook en Sinaï van Egypte, de Westelijke Jordaanoever (inclusief Oost-Jeruzalem) van Jordanië en de Golanhoogten van Syrië.
Strijdende partijen
Vlag van Israël Israël Vlag van Egypte Egypte
Vlag van Syrië Syrië
Vlag van Jordanië Jordanië
Vlag van Irak Irak
Vlag van Saoedi-Arabië Saoedi-Arabië
Leiders en commandanten
Vlag van Israël Yitzchak Rabin
Vlag van Israël Moshe Dayan
Vlag van Israël Uzi Narkiss
Vlag van Israël Israel Tal
Vlag van Israël Mordechai Hod
Vlag van Israël Ariel Sharon
Abdel Hakim Amer
Abdul Munim Riad
Zaid ibn Shaker
Hafiz al-Assad
Troepensterkte
264.000 (incl. 50.000 reguliere soldaten)
800 tanks
197 vliegtuigen
Egypte: 240.000
Syrië: 75.000
Jordanië: 55.000
Saoedi-Arabië: 20.000
2.504 tanks
957 vliegtuigen
Verliezen
779 doden,
2.563 gewonden,
15 gevangenen,
19 vliegtuigen
21.000 doden,
45.000 gewonden,
6.000 gevangenen,
meer dan 400 vliegtuigen

De Zesdaagse Oorlog (ook: Juni-oorlog) (Arabisch: حرب الأيام الستة, harb al‑ayyam as‑sitta; Hebreeuws: מלחמת ששת הימים, milchemet sheshet ha-jamim) was een oorlog die tussen 5 en 10 juni 1967 werd uitgevochten tussen Israël en de Arabische buurlanden Egypte, Jordanië en Syrië.

Israël veroverde op Egypte de Gazastrook en het schiereiland Sinaï, op Jordanië de Westelijke Jordaanoever en op Syrië de Golanhoogten. Door de gevechten vluchtten veel Palestijnen en Syriërs uit de door Israël ingenomen gebieden. De nieuwe situatie die bij deze oorlog ontstond, zou de geopolitiek van dit gebied blijvend veranderen.

Aan de leiding van de Israëlische strijdkrachten stonden minister van Defensie Moshe Dayan en legerbevelhebber Yitzchak Rabin. Aan Arabische zijde speelde de Egyptische president Gamal Abdel Nasser een belangrijke rol, evenals koning Hoessein van Jordanië.

Achtergronden

Vijandschap Arabische wereld versus Israël

Na de Israëlische Onafhankelijkheidsoorlog van 1948 hadden de Arabische landen Israël niet erkend. De grenzen van de Joodse staat waren bepaald door de wapenstilstandslijnen van 1949.

De Egyptische president Nasser noemde het Palestijnse probleem de centrale factor in het Arabisch-Israëlisch conflict, en begon te spreken over de "Palestijnse Entiteit" die zou moeten worden gesticht in plaats van Israël. Hiermee probeerde hij de andere Arabieren onder zijn leiding te verenigen (pan-Arabisme). In 1958 verenigden Egypte en Syrië zich in de Verenigde Arabische Republiek, met Nasser als "leider van de Arabische natie".[1] Door onderlinge twisten viel deze vereniging al na enkele jaren weer uiteen.

Nasser stelde in 1959 dat oorlog met Israël voorkomen moest worden totdat een Arabische overwinning kon worden verzekerd. De bevrijding van Palestina zou vergezeld moeten gaan met de eliminatie van het zionisme.[2]

VN-vredesmacht in Sinaï

De Suezcrisis in 1956, een oorlog waarin het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Israël tegen Egypte vochten, naar aanleiding van de nationalisering door Egypte van het Suezkanaal, was geëindigd wegens overstelpende internationale veroordeling. De Verenigde Staten en de Sovjet-Unie waren het in ongebruikelijke mate met elkaar eens en de strijdende partijen moesten zich uit Egyptisch gebied terugtrekken. Israël bereikte wel dat een VN-vredesmacht in de Sinaï werd gestationeerd, de UNEF (United Nations Emergency Force). Deze zou de grensregio gedemilitariseerd moeten houden en daarmee de veiligheid van Israël garanderen. Vóór 1956 had Egypte permanent een aanzienlijke legermacht aan de Egyptisch-Israëlische grens.

Wateroorlog Israël versus Syrië en Jordanië

In antwoord op de bouw van het Israëlische Nationaal Waterkanaal, begon Syrië met het omleiden van de Dan (Banias) zodanig dat het water niet meer direct naar Israël (in het Meer van Tiberias) zou stromen maar via Syrië en Jordanië in de Jordaan zou uitmonden. Israël verwoestte in 1964 de wateromleiding, maar het noordelijk grensgebied bleef onrustig.

Palestijnse aanvallen op Israël

Syrië maakte Palestijnse aanvallen op Israël mogelijk; vaak over Jordaans grondgebied, tot ergernis van Koning Hoessein.

Grensgevechten Golan-Israël

Syrië begon, met indirecte steun van de Soviets, ook met guerrilla-aanvallen op Israëlische dorpen in het noordoosten van Galilea, afgevuurd vanaf de Syrische Golanhoogten [3].

In april 1967 beschoot Syrië vanaf de Golanhoogten Israëlische dorpen hevig. Daarop schoot Israël zes Syrische MIG-gevechtsvliegtuigen neer, liet een Israëlisch vliegtuig boven Damascus vliegen, en waarschuwde Syrië niet opnieuw Israël aan te vallen. Het aantal grensincidenten nam toe, en een groot aantal Arabische leiders, zowel van politieke als militaire zijde, riep op tot het beëindigen van de Israëlische represailles. Egypte liet deze oproepen gepaard gaan met plannen zijn legers opnieuw in de Sinaï te stationeren.

Terugname Sinaï door Egypte

Op 16 mei eiste Nasser het vertrek van de UNEF-stabilisatiemacht van het Egyptisch grondgebied. Deze eerste VN-vredesmacht lag in Gaza en de Egyptische Sinaïwoestijn gelegerd. VN-secretaris-generaal Oe Thant vroeg hierop aan Israël toestemming om de VN-macht ook aan de Israëlische kant van de grens te mogen legeren. Israël antwoordde hierop dat dit voor Israël "volkomen onaanvaardbaar" was. Oe Thant willigde daarop, na overleg met de UNEF-adviesraad, de eis van Egypte in, daar er volgens hem geen andere optie meer was.[4] Het Egyptische leger trok na de terugtrekking van de UNEF-stabilisatiemacht de Sinaï in.

Golf van Akaba

Op 13 mei 1967 berichtte de Sovjet-Unie aan Egypte, in strijd met de waarheid[5], dat Israël troepen samentrok aan de Syrische grens om Syrië binnen te vallen[6]. Egypte reageerde hierop door op 22 mei aan te kondigen dat de Straat van Tiran – de toegang tot de Golf van Akaba – per 23 mei gesloten zou zijn voor schepen varende onder de Israëlische vlag of vervoerende strategische goederen[7], daarmee dus de Israëlische haven van Eilat blokkerend. Deze blokkade werd door Israël opgevat als casus belli (daad die oorlog rechtvaardigt), waarvoor Israël reeds jarenlang gewaarschuwd had. Doordat de vredesmacht van het Egyptisch grondgebied was verdwenen was er geen buffer meer tussen Israël, dat geen vredesmacht toeliet op zijn grondgebied, en Egypte, dat zijn divisies naar de Israëlische grens liet oprukken.

Ondanks de bedenkingen van koning Hoessein van Jordanië, die in de pan-Arabische plannen van Nasser een bedreiging van zijn eigen positie zag, was de steun voor Nasser in de Arabische wereld groot.[8] Op 30 mei tekenden Egypte en Jordanië een tweezijdig defensieverdrag. Enkele dagen later werden Jordaanse strijdkrachten onder bevel van een Egyptische generaal geplaatst. Israël zond een bericht aan koning Hoessein dat Israël Jordanië niet zou aanvallen tenzij Jordanië vijandelijkheden initiëerde[9]. Koning Hoessein stond echter voor een moeilijk dilemma: Jordanië in een oorlog laten meeslepen en de gevolgen van de Israëlische reactie dragen, of neutraal blijven en een massale opstand in eigen land riskeren. Door de grote aantallen Palestijnse vluchtelingen, verdreven uit Israël, was een groot gedeelte van de bevolking van Jordanië Palestijns.

Israël vroeg de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk de Golf van Akaba weer te openen, zoals deze landen in 1957 gegarandeerd hadden te zullen doen. Die Israëlische oproep bleef onbeantwoord. De Israëliërs stelden dat de blokkade van de Golf van Akaba een oorlogsdaad was. Op 3 juni stemde de Amerikaanse regering in met een Israëlische operatie tegen Egypte, en uiteindelijk kwam er toestemming voor een oorlog. Daarop viel Israël Egypte en Syrië aan.

Oorlogvoering

Gazastrook en Sinaï

De Israëlische aanval op Egypte begon met de vernietiging van de Egyptische luchtmacht. Dat was ruimschoots de grootste en modernste van alle Arabische luchtmachten, met 385 vliegtuigen, allemaal van Russische makelij en relatief nieuw. Egypte beschikte onder andere over 45 Tupolev Tu-16 Badger middelgrote bommenwerpers. Op 5 juni 7:45 verliet de Israëlische luchtmacht het Israëlische luchtruim, met achterlating van hooguit een handvol straaljagers, op weg naar een massale aanval op Egyptische vliegvelden.

De Egyptische afweer was bijzonder mager omdat geen enkel vliegveld voorzien was van bunkers sterk genoeg om de Egyptische militaire vliegtuigen te beschermen. Dit gold zeker voor de vooruitgeschoven posten in de Sinaï. De Israëlische bombardementen richtten zich zowel op de vliegtuigen zelf, als op de landingsbanen, zodat deze onbruikbaar werden. Onbeschadigde Egyptische vliegtuigen konden daardoor niet opstijgen en bleven een gemakkelijk doelwit voor de volgende golf bombardementen. Vrijwel de gehele Egyptische luchtmacht werd op de grond vernietigd, tegenover minimale Israëlische verliezen. Gedurende de rest van de oorlog was Israël verzekerd van overmacht in de lucht.

De Israëlische strijdkrachten trokken samen bij de grens met Egypte. Het betrof 3 divisies bestaande uit 9 brigades waarvan 5 met tanks en pantserwagens, daarnaast nog 3 reservebrigades. De Egyptische strijdkrachten omvatten 7 divisies, waarvan 5 infanterie- en 2 tankdivisies. Vier infanteriedivisies bevonden zich dicht bij de Egyptisch-Israëlische grens in de Sinaï, een infanteriedivisie en een tankdivisie in het centrale deel van de Sinaï en een tweede tankdivisie lag in het westen van het schiereiland. Daarnaast was er nog een versterkte brigade (met 200 tanks) onder commando van kolonel Shazly gelegerd in zuidelijk Sinaï met de orders Eilat te omsingelen in geval van een oorlog. Alles bij elkaar beschikte Egypte over 100.000 troepen en 1000 tanks in de Sinaï, aangevuld met stukken artilleriegeschut. Deze opstelling was gebaseerd op Sovjet-Russische doctrine, waarin gepantserde voertuigen op strategische diepte een regelbare verdedigingslinie vormen terwijl infanteristen aan de grens vechten.

De noordelijkste Israëlische divisie, bestaand uit drie brigades en onder commando van tankcommandant Israël Tal vorderde langzaam door de Gazastrook en El Arish, zonder al te veel tegenstand. De centrale divisie (Avraham Yoffe) en de zuidelijke divisie (Ariel Sharon) stuitten daarentegen op zware verdediging in het gebied van Abu-Ageila-Kusseima. De Egyptische strijdkrachten aldaar omvatten een infanteriedivisie (de 2e), een bataljon antitankeenheden en een regiment tanks.

Op dat moment opende Sharon de aanval. Hij zond twee van zijn brigades naar het noorden van Um-Katef, de eerste met de opdracht de verdediging van Abu-Ageila te doorbreken en de tweede om de weg naar El Arish te blokkeren en Abu-Ageila vanuit het oosten te omsingelen. Op hetzelfde moment landden parachutisten om de artillerie te vernietigen om zodoende de Israëlische tanks te beschermen. Een combinatie van tanks, parachutisten, infanterie, artillerie en de genie viel de Egyptische posities van voren en van achteren aan, die daarmee van de rest werden afgesneden. De belangrijkste veldslagen, gevoerd op zand en mijnenvelden, duurden drie en een halve dag; daarna viel Abu-Ageila in Israëlische handen.

Veel van de Egyptische eenheden bleven intact en konden bij elkaar worden gevoegd om Israëlische eenheden de weg naar het Suezkanaal te versperren. Maar toen de Egyptische minister van defensie hoorde van de val van Abu-Ageila, beval hij alle eenheden in de Sinaï zich terug te trekken.

De Israëlische legerleiding besloot de Egyptische eenheden niet te achtervolgen maar ze voorbij te gaan en in de bergachtige passen van het westen van de Sinaï te vernietigen. Daarom haastten alle drie de Israëlische divisies zich de daarop volgende twee dagen (6 en 7 juni) naar het westen en bereikten de passen. Sharon en Tal hadden inmiddels elk versterking van een pantserbrigade gekregen. Sharons divisie was via een zuidelijke route naar het Westen gegaan en bereikte de Mitla-pas. Daar ontmoetten ze delen van de divisie van Yoffe, terwijl andere delen van die divisie de Gidi-pas blokkeerden. De eenheden van Tal verdeelden zich langs het Suezkanaal.

De Israëlische poging de Egyptenaren de weg af te snijden was niet geheel succesvol. Alleen de Gidi-pas werd ingenomen voordat de Egyptenaren er waren; op andere locaties konden de Egyptische eenheden over de passen trekken en de westkant van het Suezkanaal bereiken.

Op 8 juni voltooide Israël de inneming van de Sinaï met het sturen van de infanterie naar Ras-Sudar, aan de westkust van het schiereiland. Sharm El-Sheikh, gelegen op het zuidelijkste punt, was reeds een dag eerder ingenomen door eenheden van de Israëlische marine.

Westelijke Jordaanoever

Jordanië was op grond van het bovengenoemde op 30 mei met Egypte afgesloten defensieverdrag gehouden Egypte te hulp te komen. Vlak nadat Israël Egypte aanviel kreeg koning Hoessein zowel via de chef staf van de UNTSO Odd Bull, de Jordaanse vertegenwoordiger bij de wapenstilstandcommissie en ten slotte via de Amerikaanse ambassadeur te Tel Aviv de boodschap dat Israël alle mogelijke wapens tegen Jordanië zou gebruiken als dit land zich tegen Israël zou keren.[10] Sommigen stellen dat President Nasser gebruik maakte van de verwarring rond de eerste uren van het conflict om koning Hoessein ervan te overtuigen dat hij aan de winnende hand was en dat Jordanië moest meedoen;[bron?] als bewijs daarvoor leverde hij radarbeelden van een eskader Israëlische vliegtuigen op weg naar huis na bombardementen in Egypte, waarvan hij zei dat het Egyptische gevechtsvliegtuigen op weg naar Israël waren, terwijl hij reeds wist dat de Egyptische luchtmacht al volledig was uitgeschakeld.

Koning Hoessein had tot de aanval besloten. Een van de Jordaanse brigades uit de Westoever werd naar Hebron gedirigeerd om daar contact te maken met de Egyptenaren.

Voorafgaand aan de oorlog beschikte Jordanië over 11 brigades (totaal 60.000 troepen), uitgerust met zo'n 300 moderne tanks. Negen brigades waren gelegerd op de Westelijke Jordaanoever en twee in de Jordaanvallei. De Koninklijke Jordaanse Luchtmacht bestond slechts uit 20 in alle opzichten verouderde Hawker Hunters.

Israëls centrale strijdkrachten bestonden uit vijf brigades. De eerste twee waren permanent gestationeerd in de buurt van Jeruzalem en werden de "Jeruzalem"-brigade en de gemechaniseerde "Harel"-brigade genoemd. De 35e brigade parachutisten, onder leiding van Mordechai Gur werd van het front in de Sinaï gehaald. Een brigade pantservoertuigen, onderdeel van de reserve van de generale staf, werd naar het gebied rond Latrun gereden. De 10e tankbrigade werd ten noorden van Samaria opgesteld. Het noordelijke commando leverde een divisie (3 brigades), die ook ten noorden van Samaria werd opgesteld, bij Elad Peled.

Op de morgen van 5 juni trokken Jordaanse troepen op naar de omgeving van Jeruzalem: ze namen het regeringsgebouw in, dat als hoofdkwartier van de VN-waarnemers werd gebruikt, en begonnen de stad met granaten te bestoken. Eenheden in Qalqiliya vuurden in de richting van Tel-Aviv. De Jordaanse luchtmacht viel Israëlische vliegvelden aan. Zowel de aanvallen vanuit de lucht als de beschietingen vanaf de grond veroorzaakten weinig schade. Israëlische eenheden werden samengetrokken om de Jordaanse strijdkrachten op de westelijke Jordaanoever aan te vallen, in de namiddag van dezelfde dag vernietigde de Israëlische luchtmacht (IAF) de Jordaanse. Tegen de avond was Jeruzalem vanuit het zuiden omringd door de "Jeruzalem"-brigade en vanuit het noorden door de "Harel"-brigade.

De reservebrigade parachutisten voltooide de omsingeling van de Jordaanse troepen op 6 juni. Daarop vielen de Israëlische eenheden aan. De infanteriebrigade viel de vesting van Latrun aan en nam deze in bij zonsopgang. Daarna rukte de brigade verder naar het zuiden op over de weg via Beit Horon naar Ramallah. De Harelbrigade zette door naar het bergachtige gebied van het noordwesten van Jeruzalem, een verbinding leggend tussen het terrein van de Hebreeuwse Universiteit Mount Scopus en de stad Jeruzalem. Tegen de avond bereikte de brigade Ramallah.

De Jordaanse strijdkrachten in Samaria telden 4 divisies, inclusief de elitetroepen van de gepantserde 40e divisie. De IAF, die van Jericho was opgetrokken om Jeruzalem te versterken, vernietigde onderweg de 60e Jordaanse brigade. Een bataljon van Peleds divisie werd naar de Jordaanvallei gestuurd om de Jordaanse defensie aldaar te testen. Eén brigade van Peleds divisie nam westelijk Samaria in, een andere Jenin en een derde (uitgerust met lichte Franse AMX-13-tanks) maakte contact met de Jordaanse M48 Pattons in het oosten.

Op 7 juni volgden zware gevechten. De parachutisten van Gur kwamen de Oude Stad van Jeruzalem binnen via de Leeuwenpoort. De Jeruzalem-brigade kwam ze versterken en rukte op naar het zuiden, daarbij Judea innemend, waarin Gush Etzion en Hebron. De Harel-brigade ging verder naar het oosten, afdalend naar de Jordaan. In Samaria nam een van Peleds brigades Nablus in; daarna voegde het zich bij een van de gepantserde brigades van het centrale commando om de Jordaniërs te bestrijden die weliswaar numeriek even sterk waren, maar over beter materieel beschikten.

De overmacht van de IAF in de lucht bleek opnieuw van doorslaggevende betekenis, omdat het de vijand lam legde.[bron?] Een van Peleds brigades verenigde zich met onderdelen van het het centrale commando die van Rammallah kwamen; de andere twee brigades wierpen een blokkade bij de Jordaan op, samen met het 10e van het centrale commando. (Het laatstgenoemde onderdeel stak de rivier over naar de oostelijke oever om rugdekking te kunnen geven aan de Israëlische genie die de bruggen opblies; al spoedig moest dit onderdeel zich onder Amerikaanse druk terugtrekken.[bron?])

Hoogten van Golan

Op de avond van 5 juni vernietigde Israël twee derde van de Syrische luchtmacht vanuit de lucht en dwong de resterende luchtvloot zich terug te trekken op ver weg gelegen bases, zodat die geen rol meer zou spelen gedurende het vervolg van de oorlog. Een klein deel van de Syrische strijdkrachten deed een poging de waterinstallatie bij Tel Dan in te nemen, dezelfde installatie die twee jaar eerder inzet van schermutselingen was geweest. Het Syrische commando gaf al snel de hoop op succes op de grond op,[bron?] en ging over op het beschieten van Israëlische dorpen in de Hulavallei.

Zo verstreken 7 en 8 juni. Tegen die tijd ontspon zich in de Israëlische leiding de discussie of men de Golanhoogten ook maar zou bestormen. De westelijke zijde van de Golanhoogten bestaat uit een steile, rotsachtige wand die een halve kilometer oprijst vanaf het Meer van Tiberias, en zuidelijker daarvan, vanaf de Jordaan, als een minder steile glooiing. De Israëlische minister van defensie Moshe Dayan was van mening dat zo'n operatie misschien wel 30.000 militaire slachtoffers zou kosten en verzette zich heftig tegen het plan. Levi Eshkol en David Elazar, de leider van de noordelijke commando, waren voor een bestorming van de Golanhoogten. Uiteindelijk, toen de situatie aan het zuidelijke en centrale front er voor Israël zonniger uit ging zien, gaf ook Moshe Dayan zijn fiat aan de operatie. Israël was uitstekend ingelicht over de Syrische posities dankzij de spion Eli Cohen, die in de Syrische leiding geïnfiltreerd was.

Het Syrische leger bestond uit ongeveer 50.000 man, onderverdeeld in 9 brigades, met de beschikking over artillerie en gepantserde voertuigen. De Israëlische strijdkrachten die werden ingezet bestonden uit twee brigades (de Golani Brigade en een brigade pantservoertuigen geleid door Albert Mandler) aan het noordelijke deel van het front en nog eens twee (infanterie en een van Peleds brigades die uit Jenin was opgetrommeld) aan het centrale deel van het front. Reeds tegen de avond van de 9e juni hadden de Israëlische brigades het plateau bereikt, waarna men versterkingen en vervangers kon laten aanrukken.

De volgende dag, 10 juni, voerden de Israëliërs een tangbeweging uit op de Hoogten. Men kreeg echter vooral leeg gebied in de tang, omdat de Syrische troepen al gevlucht waren. Eenheden, onder commando van Elad Peled, beklommen de Golanhoogten vanuit het zuiden, om te ontdekken dat de posities daar ook grotendeels verlaten waren. Toen de Israëlische eenheden genoeg bewegingsruimte hadden op de Golanhoogten, hielden ze een verdere opmars voor gezien. Deze positie werd later de bestandslijn die de naam "paarse lijn" kreeg.

USS Liberty

Zie USS Liberty-incident voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Het Amerikaanse marineschip USS Liberty lag tijdens de oorlog, in internationale wateren, op een afstand van minder dan 20 km van Al Arish. Op de vierde dag van de oorlog (8 juni) kreeg het schip aanvallen te verduren van de Israëlische luchtmacht en marine, waarbij het schip bijna tot zinken werd gebracht en een groot deel van de bemanning om het leven kwam of gewond raakte.

Na de oorlog

Rond 10 juni had Israël zijn laatste offensief beëindigd, dat op de Golanhoogten. De volgende dag werd een wapenstilstand getekend. Israël had de Gazastrook ingenomen, het schiereiland Sinaï, de Westelijke Jordaanoever (inclusief oostelijk Jeruzalem) en de Golanhoogten. Het Israëlisch grondgebied was daarmee vier keer zo groot als voor de oorlog. Een miljoen Arabieren kwam onder Israëlisch bestuur terecht.

Van de ongeveer 1 miljoen Palestijnen op de westelijke Jordaanoever vluchtten er 300.000 [11] naar Jordanië, wat in Jordanië voor een toenemende etnische onrust zorgde.

In de vroege jaren 80 annexeerde Israël oostelijk Jeruzalem en de Golanhoogten, waardoor inwoners van deze gebieden het Israëlisch staatsburgerschap konden krijgen. Zowel Jordanië en Egypte trokken hun claims met betrekking tot de Westoever en Gaza uiteindelijk in; de Sinaï werd teruggegeven op basis van de Camp David-akkoorden van 1977. Eind jaren zeventig begon Israël met het ondersteunen van de bouw van een groot aantal Israëlische nederzettingen binnen de gebieden, met als doel Israël in de regio meer voet aan de grond te geven.

De Zesdaagse Oorlog legde ook de basis voor latere onenigheid in de regio, want op 22 november 1967 nam de werd resolutie 242 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties aangenomen, de 'grondgebied-in-ruil-voor-vrede'-formule, waarin Israël wordt opgeroepen zich terug te trekken uit in 1967 veroverde gebieden, en samen met de Arabische wereld te streven naar een duurzame vrede. De Arabische landen op hun beurt moeten het bestaan van Israël erkennen. Tot op heden wordt deze resolutie door beide partijen afgewezen en slechts geaccepteerd als basis voor onderhandelingen.

Literatuur

Referenties

  1. Moshe Shemesh, Arab politics, Palestinian nationalism and the Six Day War, blz. 2
  2. Moshe Shemesh, Arab politics, Palestinian nationalism and the Six Day War, blz. 6-10
  3. Michael Oren, Six Days of War, blz. 42 en verder
  4. Six Days of War - Michael Oren blz. 67 en verder
  5. The Soviet Union And The Six-Day War: Revelations From The Polish Archives (zie hier) Woodrow Wilson International Centre for Scholars; The Mideast: A Century of Conflict; Part 4: The 1967 Six Day War (zie hier) National Public Radio
  6. Benny Morris Righteous Victims: A History of the Zionist-Arab Conflict, 1881-2001. Pg 304
  7. 'Egypt Closes Gulf Of Aqaba To Israel Ships: Defiant move by Nasser raises Middle East tension', The Times, Tuesday, May 23, 1967; pg. 1; Issue 56948; col A.
  8. Michael Oren, Six Days of War, blz. 24
  9. http://www.jewishvirtuallibrary.org/jsource/History/67_War.html
  10. Avi Shlaim, Lion of Jordan, the life of king Hussein in war and peace p.241-242
  11. US Department of State - Background Note: Jordan