Wittebroodskind: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Capaccio (overleg | bijdragen)
k Spellingsfix, replaced: voorzover → voor zover met AWB
Versie 25533469 van Capaccio (overleg) ongedaan gemaakt. is een qoute
Regel 1: Regel 1:
[[Bestand:Console Lichte Gaard 8.jpg|thumb|280px|Het Wittebroodskind uitgebeeld in een [[Lantaarnconsoles in Utrecht-Binnenstad|lantaarnconsole]] in Utrecht aan de [[Werfkelder (Utrecht)|werf]] van de [[Lichte en Donkere Gaard|Lichte Gaard]].]]
[[Bestand:Console Lichte Gaard 8.jpg|thumb|280px|Het Wittebroodskind uitgebeeld in een [[Lantaarnconsoles in Utrecht-Binnenstad|lantaarnconsole]] in Utrecht aan de [[Werfkelder (Utrecht)|werf]] van de [[Lichte en Donkere Gaard|Lichte Gaard]].]]


Het '''Wittebroodskind''' is een onderwerp in verhalen die gaan over de bouwgeschiedenis van de [[Mariakerk (Utrecht)|Mariakerk]] in [[Utrecht (stad)|Utrecht]]. Het onderwerp werd voor het eerst opgetekend in de [[middeleeuwen]]. Diverse [[Sage (volksverhaal)|sage]]n en gebouwen refereren aan het verhaal en die beperkten zich niet uitsluitend tot Utrecht maar spelen ook in andere plaatsen met hun lokale situatie. Met name het [[Fundering|funderen]] op [[rund]]erhuiden keert daarin regelmatig terug.<ref>Over het daadwerkelijk funderen in het verleden met runderhuiden liet de toenmalige Nederlandse minister van VROM [[Sybilla Dekker|Dekker]] in 2006 het volgende weten aan de [[Tweede Kamer]]: ''De veronderstelling dat vroeger op koeienhuiden werd gefundeerd moet ik overigens naar het rijk der fabelen verwijzen, hoewel dit soort verhalen net zo onuitroeibaar blijken te zijn als de verhalen over vermeende onderaardse gangen in burchten en kloosters. Ten eerste is er voor zover mij bekend in Nederland nog nooit een fundering van koeienhuid aangetroffen, terwijl deze huiden door het grondwater uitstekend geconserveerd hadden moeten zijn. In de tweede plaats komt in oude bouwverslagen de zinsnede voor dat de bouw «op huyden is begonnen» hetgeen in oud-Nederlands niets anders wil zeggen dan dat de bouw heden is aangevangen. Wel wil het geval dat in Amsterdam enkele panden bekend zijn die «op huyden» zijn gebouwd. Uit onderzoek blijkt dat hiervoor afgedankte scheepshuiden (scheepswanden) zijn gebruikt. De lange planken werden horizontaal neergelegd en een bouwwerk werd daarbovenop gemetseld. Verder bestaat er nog een apocrief verhaal van de hand van Jacob van Lennep1, waarin verhaald wordt hoe de zoon van een Fries bouwmeester het geheim van de fundering van de Maria-kerk in Utrecht wordt ontfutseld, n.l. dat een wel in de bodem onder de kerk zou zijn volgestort met koeienhuiden. Enig feitelijk bewijs van deze«onthulling» is echter nimmer aangetroffen.'' (bron: [https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29392-14.html Kamerstuk 29 392 Wijziging van de Woningwet en enkele andere wetten (verbetering naleving, handhaafbaarheid en handhaving bouwregelgeving)], beantwoording vraag 3)</ref><br>Een ''wittebroodskind'' is daarnaast ook een uitdrukking voor een verwend kind.
Het '''Wittebroodskind''' is een onderwerp in verhalen die gaan over de bouwgeschiedenis van de [[Mariakerk (Utrecht)|Mariakerk]] in [[Utrecht (stad)|Utrecht]]. Het onderwerp werd voor het eerst opgetekend in de [[middeleeuwen]]. Diverse [[Sage (volksverhaal)|sage]]n en gebouwen refereren aan het verhaal en die beperkten zich niet uitsluitend tot Utrecht maar spelen ook in andere plaatsen met hun lokale situatie. Met name het [[Fundering|funderen]] op [[rund]]erhuiden keert daarin regelmatig terug.<ref>Over het daadwerkelijk funderen in het verleden met runderhuiden liet de toenmalige Nederlandse minister van VROM [[Sybilla Dekker|Dekker]] in 2006 het volgende weten aan de [[Tweede Kamer]]: ''De veronderstelling dat vroeger op koeienhuiden werd gefundeerd moet ik overigens naar het rijk der fabelen verwijzen, hoewel dit soort verhalen net zo onuitroeibaar blijken te zijn als de verhalen over vermeende onderaardse gangen in burchten en kloosters. Ten eerste is er voorzover mij bekend in Nederland nog nooit een fundering van koeienhuid aangetroffen, terwijl deze huiden door het grondwater uitstekend geconserveerd hadden moeten zijn. In de tweede plaats komt in oude bouwverslagen de zinsnede voor dat de bouw «op huyden is begonnen» hetgeen in oud-Nederlands niets anders wil zeggen dan dat de bouw heden is aangevangen. Wel wil het geval dat in Amsterdam enkele panden bekend zijn die «op huyden» zijn gebouwd. Uit onderzoek blijkt dat hiervoor afgedankte scheepshuiden (scheepswanden) zijn gebruikt. De lange planken werden horizontaal neergelegd en een bouwwerk werd daarbovenop gemetseld. Verder bestaat er nog een apocrief verhaal van de hand van Jacob van Lennep1, waarin verhaald wordt hoe de zoon van een Fries bouwmeester het geheim van de fundering van de Maria-kerk in Utrecht wordt ontfutseld, n.l. dat een wel in de bodem onder de kerk zou zijn volgestort met koeienhuiden. Enig feitelijk bewijs van deze«onthulling» is echter nimmer aangetroffen.'' (bron: [https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29392-14.html Kamerstuk 29 392 Wijziging van de Woningwet en enkele andere wetten (verbetering naleving, handhaafbaarheid en handhaving bouwregelgeving)], beantwoording vraag 3)</ref><br>Een ''wittebroodskind'' is daarnaast ook een uitdrukking voor een verwend kind.


==Verhalen m.b.t. Utrecht==
==Verhalen m.b.t. Utrecht==

Versie van 8 mei 2011 19:54

Het Wittebroodskind uitgebeeld in een lantaarnconsole in Utrecht aan de werf van de Lichte Gaard.

Het Wittebroodskind is een onderwerp in verhalen die gaan over de bouwgeschiedenis van de Mariakerk in Utrecht. Het onderwerp werd voor het eerst opgetekend in de middeleeuwen. Diverse sagen en gebouwen refereren aan het verhaal en die beperkten zich niet uitsluitend tot Utrecht maar spelen ook in andere plaatsen met hun lokale situatie. Met name het funderen op runderhuiden keert daarin regelmatig terug.[1]
Een wittebroodskind is daarnaast ook een uitdrukking voor een verwend kind.

Verhalen m.b.t. Utrecht

Johannes de Beke, die vermoedelijk een geestelijke in het klooster van Egmond was, schreef in de middeleeuwen een kroniek die onder meer gaat over de geschiedenis van de Utrechtse bisschoppen. In die kroniek schreef hij een verhaal over de bouwgeschiedenis van de Mariakerk. In een sage zwol het verhaal aan dat het de Utrechtse bisschop Koenraad maar niet lukte de Mariakerk te laten bouwen omdat de fundering telkens niet standhield door drassige grond en opwellend water. Een Friese bouwmeester wist een oplossing hiervoor. Hij hield zijn bouwplan echter geheim tot de bisschop hem eerst een grote som zilver zou betalen. De gierige bisschop kocht daarop voor minder geld de zoon van de bouwmeester om en vernam zodoende dat de bouwmeester het plan had de fundering op ossenhuiden te bouwen. De bisschop kon de kerk eindelijk laten bouwen. Echter op een zekere dag in 1099 werd Koenraad na het lezen van de mis door de wraakzuchtige bouwmeester in de tuin doodgestoken.

In een andere sage kreeg de bisschop via de bakker het dochtertje van de bouwmeester zover het geheim van de fundering te verklappen. Toen de bouwmeester erachter kwam sloeg hij daarop met een wittebrood van de bakker zijn kind dood. Op de Utrechtse Oudegracht heette de winkel van de bakker nog eeuwenlang 't Wittebrootskint. Een gevelsteen daar en een lantaarnpaalconsole ter hoogte van de Lichte Gaard herinneren er nog aan.

Tekening uit omstreeks 1720 die de stier in een reliëf op de zuil in de Mariakerk laat zien met bijbehorende tekst

Op een zuil in de Mariakerk was daadwerkelijk een afbeelding van een stier aangebracht met het jaartal 1099. Eronder stond (vertaald uit het Latijn) de tekst:

Nakomeling, verhaal eeuw in, eeuw uit:
Deze zuil staat hier gevest op stierenhuid
     

Bij de afbraak van de kerk rond 1815 heeft men nog (tevergeefs) naar de fundering van ossenhuiden gezocht. Na deze zoektocht werd een hardstenen plaat gemaakt die op de Mariaplaats werd aangebracht. Het versje erop luidde:

Op Ossenvel was Ik gesticht
Zoo als de oudheid hier bericht
Maar toen men mij in deeze tijde
De oude standplaats eens ontzeide
Toen stond ik op een grond van klei
Op geene Wel, noch Ossenhuiden
Zoo als het opschrift wil beduiden
En dus 't verhaal een Fabel zej
     

Ook deed het verhaal de ronde dat sommigen als ze hun oor te luister legden tegen een zuil van de Mariakerk, het ruisen van het water of het gehuil van het Wittebroodskind hoorden.

Bronnen

Noten

  1. Over het daadwerkelijk funderen in het verleden met runderhuiden liet de toenmalige Nederlandse minister van VROM Dekker in 2006 het volgende weten aan de Tweede Kamer: De veronderstelling dat vroeger op koeienhuiden werd gefundeerd moet ik overigens naar het rijk der fabelen verwijzen, hoewel dit soort verhalen net zo onuitroeibaar blijken te zijn als de verhalen over vermeende onderaardse gangen in burchten en kloosters. Ten eerste is er voorzover mij bekend in Nederland nog nooit een fundering van koeienhuid aangetroffen, terwijl deze huiden door het grondwater uitstekend geconserveerd hadden moeten zijn. In de tweede plaats komt in oude bouwverslagen de zinsnede voor dat de bouw «op huyden is begonnen» hetgeen in oud-Nederlands niets anders wil zeggen dan dat de bouw heden is aangevangen. Wel wil het geval dat in Amsterdam enkele panden bekend zijn die «op huyden» zijn gebouwd. Uit onderzoek blijkt dat hiervoor afgedankte scheepshuiden (scheepswanden) zijn gebruikt. De lange planken werden horizontaal neergelegd en een bouwwerk werd daarbovenop gemetseld. Verder bestaat er nog een apocrief verhaal van de hand van Jacob van Lennep1, waarin verhaald wordt hoe de zoon van een Fries bouwmeester het geheim van de fundering van de Maria-kerk in Utrecht wordt ontfutseld, n.l. dat een wel in de bodem onder de kerk zou zijn volgestort met koeienhuiden. Enig feitelijk bewijs van deze«onthulling» is echter nimmer aangetroffen. (bron: Kamerstuk 29 392 Wijziging van de Woningwet en enkele andere wetten (verbetering naleving, handhaafbaarheid en handhaving bouwregelgeving), beantwoording vraag 3)