Solidarność

Solidarność (uitspraak: Sollidaarnosjtsj) (in het Nederlands Solidariteit) was de Poolse vakbeweging die tot 1989 een belangrijke rol speelde in het verzet tegen het communistische regime in Polen. Door historici wordt Solidarność tevens beschouwd als één van de belangrijkste elementen in de val van het communisme in het Oostblok. Tot 2001 was ook een belangrijke politieke partij.

Tijdelijke persvrijheid: Solidarność krant uit juli 1981, met artikel over de Opstand van Warschau, die daarvoor altijd taboe was.

Geschiedenis van Solidarność

De vakbeweging vond haar oorsprong in diverse stakingscomités op de werven van Gdańsk, Gdynia en Sopot in de jaren zeventig. Lech Wałęsa - een bij een vorige staking ontslagen elektricien - was de aanvoerder van de bond. Opmerkelijk was de samenwerking tussen de arbeiders, intellectuelen en de kerk die van cruciaal belang zou blijken bij het succes van Solidarność. De intellectuelen, zoals Tadeusz Mazowiecki, Jacek Kuroń, Zbigniew Bujak en Adam Michnik zorgden voor de ideologische onderbouwing en bedachten een uitgekiende strategie. Lech Wałęsa zorgde voor de uitvoering en kon mensen op de been krijgen. De beweging kreeg ook steun van de RK-kerk (met op de achtergrond de in 1978 gekozen Poolse Paus Johannes Paulus II), zorgde voor morele ondersteuning. Kernpunten van de Solidarność-strategie waren:

  1. principiële geweldloosheid
  2. alleen realistische concessies eisen
  3. de communistische machthebbers een (morele) spiegel voorhouden.

De beweging verspreidde zich begin jaren tachtig als een lopend vuur door heel Polen. In mei 1981 werd Solidarność gelegaliseerd en ontstond er een plattelandsafdeling van Solidarność waarin boeren zich organiseerden. Aan het eind van dat jaar had Solidarność 10 miljoen leden. Door stakingen en andere acties wist ze de communistische regering te dwarsbomen en tot verregaande concessies te dwingen.

Deze ontwikkelingen waren tot dan toe ongehoord voor Polen en óók voor de overige Oostblok-landen. Na de onderdrukte opstanden in Hongarije in 1956 en Praag in 1968 werd nu voor het eerst door de machthebbers in Moskou afgezien van een militaire ingreep.

Op 13 december 1981 kondigde regeringsleider Wojciech Jaruzelski echter, onder druk van de Sovjet-Unie, de staat van beleg af. Vele leiders van de beweging werden tijdelijk gevangen gezet en op 8 oktober 1982 werd de vakbeweging verboden. Vanaf juli 1983 werd de staat van beleg ingetrokken, maar de staat hield grip op haar burgers en het politieke leven. Bovendien werd het voedsel gerantsoeneerd tot in de late jaren tachtig.

Gedurende die jaren tachtig bleef Solidarność alleen bestaan als ondergrondse beweging, ondersteund door de kerk en de CIA. Aan het einde van de jaren tachtig was de beweging, mede dankzij de steun van Paus Johannes Paulus II, sterk genoeg om Jaruzelski's hervormingspogingen te frustreren. Door stakingen overal in het land was de regering in 1988 gedwongen om opnieuw met Solidarność in dialoog te treden.

In april 1989 werd Solidarność weer gelegaliseerd, na rondetafelbesprekingen die in februari 1989 waren begonnen, en mocht het meedoen aan de eerste (gedeeltelijk) vrije verkiezingen in een communistisch land. De communisten behielden 50% van alle zetels in de Sejm, de Poolse Tweede Kamer. De overige zetels waren vrij verkiesbaar, evenals alle 100 zetels in de opnieuw opgerichte Senaat. De leden van Solidarność veroverden bijna alle vrij verkiesbare zetels in de Sejm en alle zetels in de Senaat.

Eind augustus 1989 werd er een coalitie gevormd die werd geleid door Solidarność, met Tadeusz Mazowiecki als eerste niet-communistische premier achter het IJzeren Gordijn. Politiek pluralisme was ingevoerd, persvrijheid, vrij grensverkeer en de transitie van planeconomie naar markteconomie werden direct ingevoerd. Dit bracht in Centraal- en Oost-Europa een proces op gang dat in het najaar van 1989 zou leiden tot de meestal eveneens vreedzame omverwerping van communistische regimes en de val van de Muur. Ruim een jaar later werd Lech Wałęsa gekozen tot president.