Rotterdamse School

De Rotterdamse School is een muzikale stroming in de tweede helft van de 20e eeuw die na de Tweede Wereldoorlog ontstond rond onder meer Otto Ketting.

Typisch voor deze stroming is een duidelijke nadruk op de expressie met behulp van een zeer breed scala aan gecomponeerde muziekstijlen, dit in tegenstelling tot de Haagse School. De Rotterdamse School wordt doorgaans gerekend te zijn begonnen met het hoofdvakdocentschap van Otto Ketting aan het Rotterdams Conservatorium, en te zijn voortgezet door zijn opvolgers Klaas de Vries en Peter-Jan Wagemans, op hun beurt weer opgevolgd door de vele studenten die zij opleidden.

Peter-Jan Wagemans typeert de Rotterdamse school als “een derde weg” waarbij er gedistantieerd wordt van de avant-garde en het minimalisme van de Haagse school. De Rotterdamse school houdt zich bezig met elementaire parameters van de muziek, toonhoogte en ritme, is een school met een hart voor de traditie waarin vooral Stravinsky en het postmodernisme aanwezig zijn. Hans Koolmees noemt het componeren van de Rotterdamse School een soort eclectische stilistische diversitiet en een saillante voorkeur voor literaire inspiratiebron.[1]

Tegenover de Rotterdamse School staat de Haagse School, als nabije noorderbuur. Aangezien sommigen bij beide instituten hebben gestudeerd, is de grens niet in alle gevallen even streng te trekken; hoe kan het ook anders, aangezien de beide grote steden Rotterdam en Den Haag zelfs voor Nederlandse maatstaven vlak bij elkaar liggen.

  1. Emil Wennekes, Ons Erfdeel, februari 2003