Rijksstad Rothenburg

Reichsstadt Rothenburg (de)
Land in het Heilige Roomse Rijk Wapen Heilige Roomse Rijk
1274 – 1803 Keurvorstendom Beieren 
Algemene gegevens
Hoofdstad Rothenburg
Oppervlakte 275 km² (ca. 1800)[1]
Bevolking 24.000 (ca. 1800)[1]
Talen Duitse dialecten
Religie Rooms-katholiek
Luthers (vanaf 1544)
Politieke gegevens
Regeringsvorm Rijksstad
Rijksdag 1 stem op de Zwabische Bank in de Raad van Steden
Kreits Frankische Kreits
Rothenburg in 1648.

De Rijksstad Rothenburg was een stedelijk territorium in het Heilige Roomse Rijk. Als rijksstad was Rothenburg alleen onderworpen aan het gezag van de keizer, het stadsbestuur was autonoom ten opzichte van naburige vorsten. Deze status werd in 1274 bevestigd door rooms-koning Rudolf I. Nadat Beieren de stad in 1802 bezet had verloor Rothenburg in 1803 definitief zijn status als rijksstad.

Rothenburg lag in het zuidwesten van Franken aan de rivier de Tauber. In tegenstelling tot de meeste andere Rijkssteden wist Rothenburg een uitgebreid territorium van ongeveer 400 km² op te bouwen. Hoewel een deel hiervan weer verloren ging bleef het een van de grootste Rijksteden van het Rijk. Rothenburg werd in 1500 ingedeeld bij de Frankische Kreits. Op de Rijksdag was de stad vertegenwoordigd op de Zwabische Bank in de Raad van Steden.

Geschiedenis

Grafelijke en hertogelijke burcht

De oorsprong van Rothenburg ligt in de tiende of elfde eeuw. In deze periode bezaten graven van Comburg een burcht op de Essigkrug in het zuid-westen van de huidige stad. De graven oefenden bestuurlijke rechten uit in de Maulach-, Kocher- en Taubergouw en waren dus regionale machthebbers. Toen het gravengeslacht aan het begin van de twaalfde eeuw uitstierf werden de meeste van hun bezittingen overgenomen door de Staufen, waaronder het gebied rond Rothenburg. Vanaf 1142 liet rooms-koning Koenraad III hier een nieuwe burcht aanleggen. Vanaf 1144 is de naam Rothenburg bekend.

Koenraad III liet Rothenburg besturen door Rijksministerialen besturen en liet zijn tweede zoon Frederik in de stad opvoeden. Frederik werd in 1152 door Frederik I Barbarossa tot hertog van Zwaben benoemd. Zelf liet Frederik zich meermaals als "Dux de Rothenburg" (Hertog van Rothenburg) betitelen. Ook Koenraad II van Zwaben, de vijfde zoon van Frederik I Barbarossa, noemde zich hertog van Rothenburg. Hieruit blijkt het belang van de burcht als bestuurlijk middelpunt voor de Staufische gebieden in Zwaben en Franken.

Ontwikkeling tot Rijksstad

In de directe omgeving van het kasteel van de Staufers ontstond in de twaalfde eeuw een waarschijnlijk als stad geplande nederzetting. Rothenburg had in deze periode al een stadsmuur, er werden markten gehouden en zelfstandig recht gesproken. Ook had de stad een eigen kerk en waren er twee kloosters (Franciscanen en Dominicanessen) en twee ridderordes (de Johannieter- en de Duitse Orde) in de stad gevestigd. In 1227 is voor de eerste keer sprake een stedelijke burgerij en in 1239 bezegelde de stad voor de eerste keer een oorkonde. Een stadsraad is vanaf 1269 bekend.

Het uitsterven van de Staufer-dynastie in het midden van de dertiende eeuw had negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van de stad. Met het wegvallen van de koninklijke invloed konden de heren van Nordenburg hun invloed in de omgeving van de stad uitbreidden. De verkiezing van Rudolf van Habsburg tot rooms-koning leidde tot een nieuwe versteviging van het koninklijke gezag in het Rijk. Rudolf's beleid was erop gericht zoveel mogelijk koninklijke rechten en gebieden die tijdens het interregnum verloren waren gegaan te heroverenen. Op 15 mei 1274 verleende de koning een privilege aan Rothenburg waarin hij de stad onder de bescherming van het Rijk plaatste. De burgers werden bevrijd van alle buiten de stad gelegen gerechtshoven en de bevoegdheden van het Rothenburger Zentgericht werden uitgebreid en gelijkgesteld met een landgericht. Door het privilege werd Rothenburg een rijksstad.

Zelfstandigheid en verpanding

Als rijksstad was Rothenburg grotendeels autonoom en de stadsraad verantwoordelijk voor het dagelijks bestuur. Toch had ook het beleid van de koningen een grote invloed op de stad. In 1325 verpande Lodewijk de Beier de stad aan de heren van Hohenlohe en in 1331 aan de bisschop van Würzburg. De verpanding aan Würzburg leidden tot een oproer in de stad. In 1355 kon de stad zichzelf vrijkopen. Lodewijk de Beier beloofde de stad nooit meer te verpanden en schonk de stad een aantal nieuwe privileges, zoals de uitbreiding van het marktrecht en het recht om zelf bondgenootschappen te sluiten. Desondanks verpande koning Karel IV Rothenburg tussen 1349 en 1353 opnieuw aan de bisschop van Würzburg, maar de stad kon zichzelf opnieuw vrijkopen.

Heinrich Toppler en de Landwehr

Wapen van Rothenburg

Hoewel de kloosters en enkele Rothenburgse patriciërs al in de dertiende eeuw landerijen in de omgeving van de stad hadden gekocht was het territorium van de rijksstad zelf beperkt gebleven tot het gebied binnen de stadsmuren. Tijdens de ambtsperiode van burgemeester Heinrich Toppler, die vanaf de jaren 1370 tot 1408 om het jaar tot burgemeester werd gekozen, veranderde dit. Tussen 1383 en 1406 begon de stad omliggende landerijen en rechten op te kopen. Uiteindelijk omvatte het territorium van de rijksstad rond de 450 km². In 1525 telde de landelijke bevolking tussen de 10.000 en 11.000 mensen, meer dan twee keer zoveel als er in de stad zelf woonden. Het territorium buiten de stadsmuren werd de Landwehr genoemd.

De aankopen kon de stad alleen financieren door geld te lenen van de belangrijkste patriciërs, waaronder Toppler zelf. Voor de aankoop van de Nordenbergse landgoederen schoot de burgemeester een vijfde van het aankoopbedrag voor. In plaats van de terugbetaling af te wachten liet hij de heerlijke rechten in Nordenberg aan zichzelf overdragen. Heinrich Toppler verzamelde op deze manier rechten op een groot deel van de landerijen rondom Rothenburg, met een jaarlijkse opbrengst van meer dan 7000 gulden. Toppler werd op deze manier de rijkste burger van Rothenburg en een van de aanzienlijkste patriciërs in het Duitse Rijk. Ook aan andere burgers verkocht de raad heerlijke rechten, maar rechtelijke macht bleef steeds in handen van de stad. Daarnaast verhoogde de raad de belastingen van de joodse gemeenschap.

Confrontatie en consolidatie

De gestegen invloed van de stad bracht Rothenburg steeds vaker in conflict met nabijgelegen vorsten. Zo leidde onenigheid over de jurisdictie van het Rothenburgse landgericht tot spanningen met de bisschoppen van Würzburg en de burggraven van Neurenberg, die over hun eigen landgerichten beschikten. Heinrich Toppler dacht deze twee machten tegen elkaar uit te spelen. In 1407 sloten de bisschop en de burggraaf echter een alliantie tegen de stad en haalden de koning over om Rothenburg in de rijksban te doen. De Würzburgse en Neurenbergse legers wisten het landelijke gebied van de rijksstad te veroveren, maar het lukte hen niet om de stad zelf in te nemen.

In 1408 sloot de stadsraad in Mergentheim vrede met zijn vorstelijke tegenstanders. De rijksban werd opgeheven en het grootste deel van het landelijke gebied bleef voor de stad behouden. Wel moest de stad een aantal van zijn kastelen afbreken. Twee maanden na de vrede werd Heinrich Toppler tijdens een raadsvergadering door zijn tegenstanders in de gevangen genomen. De burgemeester werd in een kerker geworpen, waar hij onder onduidelijke omstandigheden overleed. Na Toppler's dood hield de stad zich grotendeels afzijdig uit de Rijkspolitiek.

De raad besloot in de jaren 1430 om het landelijke gebied te beschermen door de aanleg van een reeks verdedigingswerken. Aanvankelijk bestond de landhege uit een greppel en een heg. Gedurende de vijftiende eeuw werd de landhege steeds verder uitgebreid tot een twintig meter brede linie met drie wallen met twee grachten ertussen en een dichte haag aan de buitenzijde. Stenen wachttorens op strategische locaties moesten het verkeer op de doorgaande wegen controleren. Alleen in de heuvelachtige Frankenhöhe was de landhege niet volledig uitgebouwd. Door militair-technologische verbeteringen verloor de landhege zijn defensieve functie. In plaats daarvan werd het steeds meer een symbool van de stedelijke soevereiniteit.

Stagnatie in de vijftiende eeuw

In de vijftiende eeuw nam het belang van Rothenburg af. De bevolkingsgroei stagneerde: tot de negentiende eeuw bleef het aantal inwoners van de stad min of meer gelijk.

De financiële tegenslagen die de stad leed door de oorlogen tegen de Hussieten en de Zuid-Duitse steden (1449–1450) leidden in 1451 tot een opstand van de handwerkslieden. De handwerkslieden, die zich met uitzondering van de leerbewerkers en doekmakers niet in gilden mochten organiseren, eisten dat ze betrokken werden in het stadsbestuur. De opstand was succesvol: er werden nieuwe gilden opgericht en gildeleden gingen deel uitmaken van het stadsbestuur. In 1445 werd de oude situatie echter weer hersteld: het stadsbestuur bleef een oligarchie met leden uit het patriciaat.

Reformatie

Rothenburg werd relatief vroeg beïnvloed door de ideeën van de reformatie. Onder invloed van de reformator Karlstadt, die in 1524 en 1525 in de stad verbleef, radicaliseerde de evangelische partij in de stad. Toen de Boerenoorlog uitbrak verbod de stad zich met de opstandelingen tegen de omliggende vorstendommen. Nadat nederlaag van de boerenlegers werd de katholieke orde hersteld. Evangelische preken werden verbonden en werd een strafgerecht opgericht tegen de opstandelingen. Hierbij werden meerdere Rothenburgse burgers veroordeeld, waaronder de evangelische predikant Johannes Teuschlein.

De Dertigjarige Oorlog

Tijdens de dertigjarige Oorlog werd Rothenburg veroverd door het keizerlijke leger.[2]

Overgang aan Beieren

In de Reichsdeputationshauptschluss van 25 februari 1803 wordt in paragraaf 2 de inlijving bij het keurvorstendom Beieren vastgesteld.

In het grensverdrag van Parijs van 18 mei 1810 staat het koninkrijk Beieren een deel van het gebied van de voormalige rijksstad aan het koninkrijk Württemberg af. De stad zelf blijft bij Beieren.

Territorium

Tot het gebied van de rijksstad behoren naast de stad zelf:

  • delen van Gebsattel
  • heerlijkheid Nordenberg met het rijksambt Dettwang en de achterburcht
  • bannerschap Endsee
  • burchten Gammersfeld en Inzingen met onderhorigheden
  • burcht en heerlijkheid Liental (Lichtel)
  • burcht en voogdij Seideneck
  • burcht en heerlijkheid Gailnau met de voogdij Wettringen en het gerecht Brettheim
  • Oberstetten
  • Ostheim
  • delen van Archshofen
  • burcht Diebach
  • het huis van de Duitse Orde te Rothenburg met bijbehorende goederen

Door het bezit van delen van Pfahlenheim was de stad ook deelgenoot in het kanton Odenwald van de rijksridderschap.

Noten

  1. a b (en) P. H. Wilson (2004): From Reich to revolution: German history, 1558-1806, eerste druk, Palgrave Macmillan, Basingstoke, blz. 379
  2. Rothenburg, Reichsstadt. Geraadpleegd op 17 november 2018.