Limburgs: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Voorbeeldzinnen verwijderd per overlegpagina, WP:BRON en WP:GOO.
Grammatica-sectie vervangen per overlegpagina, WP:BRON en WP:GOO. De paragraaf over tonaliteit is hierin meegenomen.
Regel 136: Regel 136:
In de 20e eeuw ontstond er, mede door de opkomst van radio en televisie als nieuwe media, een groot verschil tussen de mate waarin dialect gesproken wordt in België, Nederland en Duitsland. In België verloor het [[Zuid-Nederfrankisch]] dialect terrein aan het [[Verkavelingsvlaams]], in Duitsland werd er steeds meer het [[Rijnland (Duitsland)|Rijnlands]] [[regiolect]] gesproken.<ref name="cornelissen2008">Georg Cornelissen, ''Meine Oma spricht noch Platt'', Greven Verlag, 2008, {{ISBN|9783774304178}}</ref>
In de 20e eeuw ontstond er, mede door de opkomst van radio en televisie als nieuwe media, een groot verschil tussen de mate waarin dialect gesproken wordt in België, Nederland en Duitsland. In België verloor het [[Zuid-Nederfrankisch]] dialect terrein aan het [[Verkavelingsvlaams]], in Duitsland werd er steeds meer het [[Rijnland (Duitsland)|Rijnlands]] [[regiolect]] gesproken.<ref name="cornelissen2008">Georg Cornelissen, ''Meine Oma spricht noch Platt'', Greven Verlag, 2008, {{ISBN|9783774304178}}</ref>
De taalkundig Limburgse dialecten in Duitsland staan bovendien onder invloed van de [[Duits]]se [[cultuurtaal]]. Onder invloed van de Keulse omroep [[WDR]] is er een opmars van [[Ripuarisch]]e accenten merkbaar op de linker Rijnoever, ten koste van de traditionele Limburgse en Kleverlandse dialecten.<ref name="cornelissen2008" />
De taalkundig Limburgse dialecten in Duitsland staan bovendien onder invloed van de [[Duits]]se [[cultuurtaal]]. Onder invloed van de Keulse omroep [[WDR]] is er een opmars van [[Ripuarisch]]e accenten merkbaar op de linker Rijnoever, ten koste van de traditionele Limburgse en Kleverlandse dialecten.<ref name="cornelissen2008" />

== Toonaccent ==
{{Zie hoofdartikel|Stoottoon en sleeptoon}}
[[Bestand:Germanic pitch.png|thumb|300px|De Limburgs-Ripuarisch-Moezelfrankisch-Luxemburgse [[toontaal|tonaliteit]]. Deze kaart brengt het verspreidingsgebied in beeld van wat linguïstisch soms als hoofdkenmerk van het Limburgs wordt gezien: het betekenisdragend verschil a.h.v. [[toontaal|toonhoogte]].]]
[[Bestand:Maastricht Mestreech - Achter de Oude Minderbroeders Achter d'n Awwe Minnebreure (cropped).jpg|thumb|Tweetalig straatnaambord in Maastricht{{relevant?|Eén van de drie aanwezige plaatsnaamborden in lokaal dialect.|2023|02|07}}]]
[[Bestand:Roermond,_tweetalig_plaatsnaambord_met_welkom.JPG|thumb|Tweetalig plaatsnaambord in Roermond{{relevant?|Eén van de drie aanwezige plaatsnaamborden in lokaal dialect.|2023|02|07}}]]
[[Bestand:Epen_-_plaatsnaambord.JPG|thumb|Tweetalig plaatsnaambord in Epen{{relevant?|Eén van de drie aanwezige plaatsnaamborden in lokaal dialect.|2023|02|07}}]]

=== Stoot- en sleeptonen ===
Evenals de naburige [[Ripuarisch]]e variëteiten maken sommige Limburgse dialecten gebruik van een verschil in [[toonhoogte]] als [[distinctief kenmerk]], dat wil zeggen om een verschil in betekenis uit te drukken.<ref>[http://www.uni-koeln.de/phil-fak/phonetik/aktuell/PuP5_Abstracts/Hermans_Meertens_Amsterdam.pdf Ben Hermans, The representation of the 'tonal' accents of Limburg and Ripuarian, Meertens Instituut, Amsterdam]</ref> Het Limburgse woord ''bein'' kan bijvoorbeeld zowel 'been' (enkelvoud) als 'benen' (meervoud) betekenen. Deze woorden verschillen alleen in de toonhoogte waarop ze worden uitgesproken: het enkelvoud heeft een hoge vlakke ''sleeptoon'', het meervoud een dalende ''stoottoon''. Door een andere toon kan men in heel veel Limburgse dialecten een woord een andere betekenis geven: ''wies'' met sleeptoon uitgesproken betekent ‘verstandig’, maar met stoottoon ‘melodie’.<ref>[http://www.limburgsedialecten.nl/veelgestelde-vragen.html]</ref> Toonverschillen worden in het Limburgs verder onder andere gebruikt om verschillende vormen van het [[bijvoeglijk naamwoord]] te maken, maar ook om woorden te onderscheiden die in het Nederlands gelijkluidend zijn. Zo wordt in veel Limburgse dialecten het voorzetsel ''bij'' onderscheiden van de naam van het insect doordat de eerste een sleeptoon heeft en de tweede een stoottoon. Een ander goed voorbeeld van deze tonaliteit zijn de Maastrichtse woorden voor 'steen' en 'stenen'. Deze worden allebei geschreven als ''stein''. Alle klanken zijn bij beide woorden hetzelfde, alleen is de ''ei'' onderhevig aan tonaliteit:<ref group="noten">NB: De ''ei'' klinkt hier niet als een Nederlandse korte ei, maar meer als de ''i'' in het Franse woord ''vin'' 'wijn'</ref>
:''Eine stein'' {{IPA|ʃtɛ́íːn²}} 'een steen'; hierin is de ''ei''-[[Tweeklank (taalkunde)|tweeklank]] lang, en gaat de hoogte licht omhoog aan het einde van de sleeptoon.
:''Twie stein'' {{IPA|ʃtɛ́ìn¹}} 'twee stenen'; hierin is de ''ei''-tweeklank bijzonder kort, en daalt de stoottoonhoogte snel naar beneden.

Limburgs is net als bijvoorbeeld het [[Lets]], [[Servo-Kroatisch]], [[Sloveens]] en [[Zweeds]] geen echte toontaal, maar een taal met [[toonaccent]]. De noordelijke isoglosse van het gebied waar tweetonigheid voorkomt ligt over [[Weert (stad)|Weert]], onder [[Meijel]] en met een bochtje over [[Venlo (stad)|Venlo]] en [[Arcen]] heen. [[Venray (plaats)|Venray]] ligt dus buiten dat gebied; mede daarom wordt het [[Venrays]] meestal niet tot het Limburgs, maar tot de Brabants-Limburgse overgangsdialecten gerekend. Naar het westen toe loopt de tonaliteitslijn over [[Budel]] en [[Maarheeze]] heen en snijdt ze [[Lommel]], de neus van [[Limburg (Belgische provincie)|West-Limburg]] en het gebied rond [[Sint-Truiden]] af.

Zo scherp als ze vaak getekend wordt is de grens in werkelijkheid niet. Bijna steeds is er buiten het tonaliteitsgebied een strook waar men de twee tonen wel kent, maar waar ze niet in oppositie gesteld worden (dus geen betekenisverschil uitmaken). Ook zijn er gebieden waar de twee tonen de kwaliteit van de [[klinker (klank)|klinkers]] zelf zo hebben veranderd, dat de woorden die oorspronkelijk alleen door sleeptoon en stoottoon uit elkaar gehouden werden nu steeds andere klinkers hebben. Dit vindt men ten zuiden van Maastricht (in de gemeenten [[Riemst]] en [[Eijsden-Margraten]]), en ook het [[Weerts]] heeft zijn toonoppositie ingeruild voor een oppositie tussen verschillende klinkers.

Onderzoek van [[José Cajot]] uit 2001 wees uit dat in enkele dialecten ten zuidwesten van Maastricht het onderscheid tussen stoot- en sleeptoon niet langer distinctief is en dat in Belgisch-Limburg het onderscheid tussen stoot- en sleeptoon niet meer bestaat in het dialect van [[Riemst]].<ref>R.Belemans en R. Keulen, 2004:33</ref>

===Oorsprong van de tonaliteit===
Er bestaan verschillende theorieën over de precieze manier waarop dit verschijnsel in het Limburgs is ontstaan. In het algemeen is men het er wel over eens dat de oorsprong in het spraakgebied in en rond Keulen gezocht moet worden. Een mogelijke verklaring is dat het toonverschil is ontstaan toen in de Middeleeuwen in het Keulse dialect in sommige woorden de [[sjwa]] aan het eind wegviel. Deze verklaring is echter problematisch; woorden die nu een stoottoon hebben, zouden op deze manier eerder een sleeptoon hebben moeten krijgen als gevolg van de grotere [[lettergreeplengte]]. Een recentere en iets meer voor de hand liggende verklaring is dan ook, dat de Limburgse sleeptoon oorspronkelijk een imitatie is van de gedeeltelijke klinkerverlenging in het enkelvoud van sommige woorden die in de aangrenzende Ripuarische dialecten plaatshad. In de uitspraak van woorden als ''Tal'' werd een volledige klinkerverlenging - zoals die in de [[Duits]]e standaardtaal wel plaatsvond - in Keulen en omgeving vermoedelijk gemeden, omdat in deze zelfde dialecten de eindsjwa van het meervoud toen net was verdwenen. Enkel- en meervoud zouden zo anders volledig zijn samengevallen. Deze verklaring wordt des te aannemelijker doordat de articulatie van de aldus ontstane halflange klinker in het enkelvoud heel dicht komt bij wat nu de sleeptoon heet.<ref>Rachel Fournier, Carlos Gussenhoven, Jörg Peters, Marc Swerts, Jo Verhoeven, ''De tonen van het Limburgs'' [http://www.let.ru.nl/gep/jp/TonenLimburg.html online]</ref>


== Fonologie ==
== Fonologie ==
Regel 501: Regel 480:
De regressieve assimilatie wordt in het Limburgs niet uitgeschreven.
De regressieve assimilatie wordt in het Limburgs niet uitgeschreven.


==Grammatica==
== Grammatica ==
Omdat het Limburgse taallandschap is opgebouwd uit verschillende dialecten is er geen sprake van één gedeelde grammatica, zoals een standaardtaal deze wel heeft. Wel bestaan er grammaticale beschrijvingen van individuele dialecten, zoals bijvoorbeeld van het Maastrichts; en zijn er een aantal grammatica kenmerken te noemen die, in wisselende samenstelling, een groot deel van de Limburgse dialecten typeren.<ref>Flor Aarts: Mestreechs eus moojertaol, 'n besjrijving vaan 't dialek vaan Mestreech, Veldekekring Maastricht, 2001, ISBN: 9080097497</ref><ref>Frens Bakker in: Onze Taal, Jaargang 66 (1997), p. 107; [https://www.dbnl.org/tekst/_taa014199701_01/_taa014199701_01_0072.php "Wat is Limburgs?"]</ref>
{{Twijfel-gedeelte|De bronvermelding voor de gehele grammatica-sectie ontbreekt volledig.|2023|02|07}}


=== Toonaccent ===
===Woordgeslachten en lidwoorden===
{{Zie hoofdartikel|Stoottoon en sleeptoon}}
De bepaalde lidwoorden zijn afgeleid van de aanwijzende voornaamwoorden: ''dae'' voor het mannelijk, ''die'' voor het vrouwelijk en het meervoud en ''dat'' (of dèt) voor het onzijdige geslacht. In hun lidwoordfunctie worden die gewoonlijk verkort. Het lidwoord voor mannelijke woorden is ''de'', in het noorden en westen (tot aan Maastricht) vaak ''d'n'' voor sommige klanken (zie [[bdht-klinkerregel]]). In het [[Heuvelland (Zuid-Limburg)|Heuvelland]] zegt men ''d'r''. Het lidwoord voor vrouwelijk en meervoud is altijd ''de'' en het onzijdige lidwoord (tevens voor alle verkleinwoorden) is '''t''.
[[Bestand:Germanic pitch.png|thumb|300px|De Limburgs-Ripuarisch-Moezelfrankisch-Luxemburgse [[toontaal|tonaliteit]]. Deze kaart brengt het verspreidingsgebied in beeld van het betekenisdragend verschil a.h.v. [[toontaal|toonhoogte]].]]
Achter een voorzetsel gebruikte men vroeger vaak ''g'nne'' of ''g'n''. Deze vorm komt nog voor in straat- en huisnamen: ''i g'nne caffie'' (in het café, in het Limburgs mannelijk); ''a g'n keerk'' (nabij de kerk); ''a g'n ing'' (aan het eind, aan de rand van het dorp). Thans is dit alleen nog in het oostelijke Heuvelland in levendig gebruik.


Een aanzienlijk deel van de Limburgse dialecten kenmerkt zich door [[tonaliteit]]. Hierbij wordt een verschil in [[toonhoogte]] gebruikt om een verschil in betekenis uit te drukken.<ref>[http://www.uni-koeln.de/phil-fak/phonetik/aktuell/PuP5_Abstracts/Hermans_Meertens_Amsterdam.pdf Ben Hermans, The representation of the 'tonal' accents of Limburg and Ripuarian, Meertens Instituut, Amsterdam]</ref> Het Maastrichtse woord ''stein'' kan bijvoorbeeld op twee verschillende toonhoogten worden uitgesproken, waarbij het enkelvoud (steen) een hoge vlakke ''sleeptoon'' en het meervoud (stenen) een dalende ''stoottoon'' heeft. In dit voorbeeld zijn alle klanken zijn bij beide woorden dezelfde, enkel de ''ei'' is onderhevig aan tonaliteit:
Het onbepaalde lidwoord is gebaseerd op het telwoord ''ein'' (net als in het Nederlands). Het heeft als vormen ''eine(n)'' voor het mannelijk, ''ein'' voor het vrouwelijk en ''ei'' voor het onzijdig geslacht. Bij de onzijdige vorm vindt dus ''n''-[[apocope]] plaats. In veel dialecten is dit verschijnsel onder invloed van het Nederlands echter bezig te verdwijnen of al verdwenen. Bovendien wordt de ''-n'' niet afgekapt als er een klinker op volgt. Onbetoond worden de vormen ''<nowiki/>'ne(n)'', ''<nowiki/>'n'' en ''e''.


:''Eine stein'' {{IPA|ʃtɛ́íːn²}} 'een steen'; hierin is de ''ei''-[[Tweeklank (taalkunde)|tweeklank]] lang, en gaat de hoogte licht omhoog aan het einde van de sleeptoon.
===Meervoudsvorming===
:''Twie stein'' {{IPA|ʃtɛ́ìn¹}} 'twee stenen'; hierin is de ''ei''-tweeklank bijzonder kort, en daalt de stoottoonhoogte snel naar beneden.
Een regelmatig meervoud krijgt de uitgang ''-e'', dit geldt voor alle drie de geslachten. Het meervoud van ''lepel'' bijvoorbeeld luidt in het Limburgs ''lepele''. Meervouden op ''-s'' komen ook voor, maar niet zo vaak als in het Nederlands. Bij woorden op ''-er'', verkleinwoorden en veel Franse leenwoorden wordt de ''-s'' wel gebruikt. Echter in bijvoorbeeld het Vaalser dialect is het meervoud van ''huusje'' (huisje) ''huusjere'').


Algemeen wordt aangenomen dat de oorsprong van de Limburgse tonaliteit in Keulen ligt. Historisch gezien was dit de belangrijkste metropool van het gebied en de dialecten van deze streek (het Ripuarisch) kenmerken zich eveneens door tonaliteit.<ref>Rachel Fournier, Carlos Gussenhoven, Jörg Peters, Marc Swerts en Jo Verhoeven: ''De tonen van het Limburgs'' [https://repository.ubn.ru.nl/bitstream/handle/2066/67800/67800.pdf (link)]</ref>
Veel onregelmatige meervouden, met name van mannelijke woorden, worden gevormd door middel van [[Umlaut (klank)|umlaut]]: ''appel - eppel'', ''man - men'', ''sjtool'' ("stoel") - ''sjteul'', ''voot'' ("voet") - ''veut''. Heeft het woord in het enkelvoud een sleeptoon, dan verandert deze in het meervoud in een stoottoon. Ook het meervoud van sommige vrouwelijke en onzijdige woorden wordt op een dergelijke manier gevormd: ''bank - benk''; ''book'' ("boek") - ''beuk''. In de westelijke dialecten kan een eind-''d'' of ''-t'' in een ''-j'' veranderen, bijvoorbeeld in het Maastrichtse ''draod - dräöj'' (Roermonds: ''draod - dräöd'').


In het gebied van de Limburgse dialecten ligt de noordelijke isoglosse van het gebied waar tonaliteit voorkomt boven [[Weert (stad)|Weert]], onder [[Meijel]] en met een bochtje boven [[Venlo (stad)|Venlo]] en [[Arcen]] heen. Naar het westen toe loopt de tonaliteitslijn over [[Budel]] en [[Maarheeze]] heen en snijdt ze [[Lommel]], de neus van [[Limburg (Belgische provincie)|West-Limburg]] en het gebied rond [[Sint-Truiden]] af.
Onzijdige woorden hebben vaak een meervoud op ''-er''; dit komt veel vaker voor dan ''-eren'' in het Nederlands. Het is zodoende niet alleen ''kind(j) - kinder/kinjer/kinger'' en ''blaad - blaojer'', maar ook ''dörp'' ("dorp") - ''dörper'', ''glaas'' ("glas") - ''glazer'' en ''sjtök'' ("stuk") - ''sjtökker''.


Vaak is er buiten het tonaliteitsgebied een strook waar men de twee tonen wel kent, maar waar ze niet langer een betekenisverschil uitmaken. Daarnaast zijn er gebieden waar de twee tonen de desbetreffende [[klinker (klank)|klinkers]] dusdanig hebben veranderd, dat de woorden die eerder enkel door stoot- en sleeptoon uit elkaar werden gehouden nu verschillende klinkers hebben. Dit verschijnsel vindt men ten zuiden van Maastricht, in de gemeenten [[Riemst]] en [[Eijsden-Margraten]]. Ook het [[Weerts]] heeft zijn toonoppositie ingeruild voor een oppositie tussen verschillende klinkers.<ref>R.Belemans en R. Keulen, 2004:33</ref>
Het meest in het oog springende meervoud is echter dit type meervoud dat alleen van zijn enkelvoud te onderscheiden is door verandering van toon. Het enkelvoud heeft de sleeptoon, het meervoud de stoottoon. Volgens ''eus mojertaol'', een beschrijvende grammatica van het Maastrichts, zijn er in dat dialect tien woorden die deze manier van meervoudsvorming kennen: ''bein'' ("been"), ''berg, derm'' ("darm"), ''erm'' ("arm"), ''körf'' ("mand"), ''peerd'' ("paard"), ''stein'' ("steen"), ''vörm'' ("vorm"), ''weeg'' ("weg") en ''wörm'' ("worm"). Veel dialecten kennen meer van dat soort paren, andere juist minder. Bij ''verke'' ("varken") verandert het meervoud zelfs niet eens van toon. Een soort meervoud dat hier zeer op lijkt is ''rink'' ("ring") - ''ring'', maar hier verandert behalve de toon ook de slotklank.


===Vorming van imperfectum bij zwakke werkwoorden ===
===Verkleinwoorden===
De Limburgse dialecten maken bij de vervoeging van zwakke werkwoorden in van de verleden tijd geen onderscheid tussen stemhebbende of stemloze medeklinkers, alle werkwoorden krijgen de uitgang -de(n): ‘ik poetste’ wordt bijvoorbeeld ‘ich poedzde’ en ‘de gepoetste lamp’ wordt ‘de gepoedzde lamp’.<ref>Frens Bakker in: Onze Taal, Jaargang 66 (1997), p. 107; [https://www.dbnl.org/tekst/_taa014199701_01/_taa014199701_01_0072.php "Wat is Limburgs?"]</ref>
Verkleinwoorden worden in de meeste gevallen gevormd met het [[suffix]] ''-ke'', zoals in het [[Brabants]]. Na een ''d'' of een ''t'' volgt de uitgang ''-je'', in sommige dialecten ''-sje''. Zoals reeds [[#Umlaut|hierboven]] aangegeven krijgen verkleinwoorden consequent umlaut op de [[klemtoon|beklemtoonde]] medeklinker, indien dat mogelijk is. Dit gebeurt ook in vreemde woorden, en zelfs nog rigoureuzer dan in bijvoorbeeld het Duits. Onderzoek van Pierre Bakkes leverde op dat het woord ''radio'' in het Roermonds zelfs twee umlauten kreeg: ''raedieuke'', omdat er een [[bijklemtoon]] ligt op de laatste ''o''.


===Woordgeslacht===
Er zijn slechts enkele onregelmatige verkleinwoorden. ''Kind(j)'' wordt ''kinneke'' of ''kiendje'', "een beetje" kan behalve ''e bitje'' ook ''e bitteke'' zijn. In sommige dialecten hebben klankinterne processen voor meer gevallen gezorgd die zich niet aan de regels houden. Zo maakte diftongering in het Maastrichts dat het verkleinwoord van ''hoes huiske'' werd (en niet ''huuske'' bleef, zoals oostelijker), en werd door [[ontronding]] het Hasseltse ''boek'' ("boek") tot ''biekske'' (niet *''buukske'', wat het ooit geweest moet zijn).
In tegenstelling tot de Nederlandse standaardtaal en de Noord-Nederlandse dialecten maakt het Limburgs een onderscheid tussen mannelijke, vrouwelijke en onzijdige lidwoorden, verder komt het genus met name bij het bezittelijk voornaamwoord terug.

{| class="wikitable"
===Oude naamvalsvormen===
|+ Voorbeelden<ref>Frens Bakker in: Onze Taal, Jaargang 66 (1997), p. 107; [https://www.dbnl.org/tekst/_taa014199701_01/_taa014199701_01_0072.php "Wat is Limburgs?"]</ref>
Het Limburgs onderscheidt in principe vier [[naamval]]len: [[nominatief]], [[genitief]], [[datief]] en [[accusatief]]. Verder zijn er nog enkele sporen van de [[instrumentalis]], de [[locatief]] en de [[vocatief]].{{Bron?||2023|02|07}}
|-

! Mannelijk !! Vrouwelijk !! Onzijdig
====Instrumentalis====
|-
De instrumentalis komt nog in één geval voor, namelijk met ''dèstö'' (''dèstö baeter'', 'des te beter') en is verder vervangen door de datief.
| d'n auto || de lamp || 't water

====Vocatief====
De vocatief is een dode naamval, die ontstond door verzwakking van woorden in een uitroep. Hij komt nog bij een tiental woorden voor. De bekendste vormen zijn ''hèr'' (van ''hieër'', 'heer'), ''miens'' ('meneer', van ''miensj'', 'man/mens') en ''vrèwme'' ('mevrouw', van ''vrówmès'', 'vrouw'). De vocatief is voor de rest vervangen door de nominatief/accusatief.

====Locatief====
Een overblijfsel van de locatief vindt men nog in ''heives'' ('naar huis'). ''Heim'' wordt in ''op heives a'' vervoegd.

===Bijvoeglijke naamwoorden===
Bijvoeglijke naamwoorden worden in de meeste Limburgse dialecten op een geheel andere manier verbogen dan in het Nederlands. Alleen in Venlo e.o. is eenzelfde systeem in gebruik als in het Nederlands.

Het Limburgs maakt geen verschil tussen sterke en zwakke verbuiging. In het Nederlands dient na aanwijzende voornaamwoorden en bepaalde lidwoorden ook bij onzijdige woorden een ''-e'' toe te voegen ("dat oude huis"), terwijl er bij onbepaalde lidwoorden en afwezigheid van lid- of voornaamwoorden bij het onzijdig die ''-e'' moet weglaten ("een oud huis"). In het Limburgs daarentegen is het in alle gevallen verplicht om bij onzijdige woorden in het enkelvoud geen uitgang aan te plakken.

::''Dat awd hoes''
::'''n Awd hoes''

Er bestaan twee klassen bijvoeglijke naamwoorden. Leden van de eerste klasse krijgen als ze bij een mannelijk zelfstandig naamwoord horen een uitgang ''-e(n)'' (de ''-n'' verschijnt onder dezelfde omstandigheden als eerder bij het lidwoord besproken), bij vrouwelijke en meervoudige woorden een uitgang ''-e'', en bij onzijdige woorden geen uitgang. Als voorbeeld volgt hier het adjectief ''sjterk'' ("sterk"):

*'''ne Sjterke mins'' ("mens")
*'''n Sjterke leefde'' ("liefde")
*''E sjterk verhaol'' ("verhaal")
*''Sjterke buim'' ("bomen")

In de tweede klasse echter wordt bij vrouwelijke en meervoudige woorden de ''-e'' afgekapt. Daardoor is de vorm hier gelijk aan die van onzijdige woorden. Er is vaak echter nog wel een toonverschil: de vrouwelijke/meervoudige vorm heeft altijd de stoottoon, de onzijdige vorm kan ook een sleeptoon hebben. Het afkappen van de ''-e'' vindt plaats als de stam van het adjectief uitgaat op een ''f, j, l, m, n, ng, r'' of ''w'', en vaak ook na een ''g'' of ''s''. Een (Maastrichts) voorbeeld met het woord ''sjoen'' "mooi":

* '''ne Sjoène maa''n
* '''n Sjoèn vrouw''
* ''E sjoên keend''
* ''Sjoèn lui''

(De accenten geven de tonen aan; een accent grave voor de stoottoon, een accent circonflexe voor de sleeptoon. Die worden gewoonlijk niet uitgeschreven.)

===Voornaamwoorden===
De aanwijzende en betrekkelijke voornaamwoorden zijn, zoals boven gezegd, ''dae, die'' en ''dat''. In veel dialecten, waaronder de meeste van Nederlands-Limburg, kent men traditioneel een naamvalsonderscheid bij het mannelijk woordgeslacht: de [[datief]] en [[accusatief]] van ''dae'' is ''daen''. Meer naar het westen wordt deze bijvorm gebruikt als er een klinker op volgt, ongeacht de naamval (bijvoorbeeld ''dee-deen'' in het Maastrichts).

Het vragend voornaamwoord voor personen is ''wae''. Ook dit heeft in het oosten een datief/accusatiefvorm: ''waem''.

Het wederkerend voornaamwoord ''zich'' is in de meeste Limburgse dialecten aanwezig en wordt dus niet vervangen door ''z'n eige''. Het woord ''elkaar'' bestaat juist weer niet: hiervoor gebruikt men constructies als ''zich óngerein''.

In de persoonlijke voornaamwoorden valt het bestaan van ''doe'' voor "jij" op. Behalve in het westen van het Limburgse taalgebied is dit algemeen aanwezig, hoewel men vaak ook de voorwerpsvorm ''dich'' voor het onderwerp gebruikt. In de zuidelijke helft van Belgisch-Limburg kent men het woordje ''dzjië'' voor ofwel ''jij'' of ''jullie''; het gebruik komt overeen met dat van het westelijkere, Brabantse gij, oorspronkelijk een meervoudsvorm.

Voor het Nederlandse ''jullie'' (2de persoon meervoud) wordt in veel Limburgse dialecten ''gè'' of ''gèr'' (gij) gebruikt, in het westen van het Limburgse taalgebied is dit het Brabantse ''gèllie'' (gij-lieden), omdat men er de ''gè''-vorm zoals in het nabije Brabants al voor het enkelvoud gebruikt.

Ten slotte gebruiken de meeste Limburgse dialecten ''het'' in de nominatief en ''häöm'' in de datief/accusatief voor de derde persoon vrouwelijk enkelvoud, voor ''zij'' en ''haar'' dus. Dit gebeurt dan alleen met vrouwen met wie men goed vertrouwd is en tegen wie men ''doe'' en ''dich'' zou zeggen. Naar onbekende vrouwen en vrouwen voor wie men ontzag wil tonen, inclusief de eigen moeder, wordt wel met ''zie'' en ''häör'' verwezen:

* ''[[Maria van der Hoeven]] is in [[Meerssen (plaats)|Meersje]] gebore, meh <u>ze</u> woont dao allewiel neet mjè.''
* ''Ich zoog gister mien zöster nog, <u>'t</u> haet mich dich de groete laote doon.''

Een uitzondering hierop vormt het Maastrichts, waarin het als onbeschoft geldt met een onzijdig voornaamwoord naar een vrouw te verwijzen.

===Werkwoorden===
Een Limburgs werkwoord heeft in de [[tegenwoordige tijd]] de volgende kenmerken:
*geen uitgang voor de eerste persoon enkelvoud
*''-s'' (''-st'' bij dialecten die geen t-deletie kennen) voor de tweede persoon enkelvoud
*''-t'' voor de derde persoon enkelvoud (tenzij de wet van de t-deletie dat niet toestaat, dan komt er geen uitgang)
*''-e'' voor de eerste en derde persoon meervoud, ''-t'' voor de tweede persoon meervoud (ook hier geldt uiteraard dat de klankwetten dit moeten toestaan).

Als voorbeelden volgen hier het Roermondse ''heure'' "horen" en ''pakke'' "pakken".

{|
| colspan="2" |'''Roermonds'''
|-
|-
| dezen auto || dees lamp || dit water
|
|-
;heure
| daen auto || die lamp || dat water
* ich heur
|-
* doe heurs
| mienen auto || mien lamp || mie water
* hae heurt
* veer/zie heure
* geer heurt
|
;pakke
* ich pak
* doe paks
* hae pak
* veer/zie pakke
* geer pak
|}
|}


===Meervoudsvorming===
{|
Naast meervoudsvorming door middel van stoon- en sleeptonen, kennen de Limburgse dialecten ook veel zelfstandige naamwoorden zonder meervoudsuitgang.
! colspan="2" |'''Weerts'''

{| class="wikitable"
|+ Voorbeelden<ref>Frens Bakker in: Onze Taal, Jaargang 66 (1997), p. 107; [https://www.dbnl.org/tekst/_taa014199701_01/_taa014199701_01_0072.php "Wat is Limburgs?"]</ref>
|-
! Limburgse variëteit !! Nederlands
|-
| sjoon || schoen, schoenen
|-
|-
| paej || pad, paden
|
|-
;huuëre
| tek || tak, takken

|-
* ich huuër
| smeej || smid, smeden
* dich huuërs(t)
* hae/gae (ev) huuërtj
* vae huuëre
*gae huuërtj
|
;pakke
* ich pak
* dich paks(t)
* hae / gae (ev) paktj
* vae pakke
* gae paktj
|}
|}
Bij de vervoeging van [[sterk werkwoord|sterke werkwoorden]] in de tegenwoordige tijd treedt geregeld umlaut op in de tweede en derde persoon enkelvoud. Deze umlaut verloopt niet volgens de strakke regels die voor verkleinwoorden gelden. Als voorbeeld volgt ''valle'' "vallen".
{|
|
;valle


=== Verdubbeling werkwoordsuitgang bij vraagzinnen ===
* ich val
* doe vils
* hae vilt
* veer/zie valle
* geer valt
|}
Verder bestaan er nog veel werkwoorden met onregelmatigheden in hun tegenwoordige tijd, veel meer dan in het Nederlands. Vergelijk bijvoorbeeld ''zègke'' ("zeggen") - ''hae zaet''. Geheel onregelmatig is het werkwoord ''zeen/zien'' "zijn", net als in alle Germaanse talen. Als voorbeeld volgen hier het Maastrichts, Sittards en Weerts waaruit ook de grote onderlinge verschillen blijken.


Bij bepaalde werkwoorduitgangen van de tweede en derde persoon enkelvoud, wordt de uitgang van het werkwoord ook aan vraagwoorden en voegwoorden vastgeplakt.
{|
|
;zien


{| class="wikitable"
* iech bin
|+ Voorbeelden<ref>Frens Bakker in: Onze Taal, Jaargang 66 (1997), p. 107; [https://www.dbnl.org/tekst/_taa014199701_01/_taa014199701_01_0072.php "Wat is Limburgs?"]</ref>
* diech bis
|-
* heer is
! Limburgse variëteit !! Nederlands
* veer/zie zien
|-
* geer zeet
| Doe drink'''s.''' || Jij drinkt
|
|-
;zeen
| Ich vraog of-'''s''' doe drink'''s.''' || Ik vraag of jij drinkt.

|-
* ich bön
| Geer wil'''t''' || U wilt
* doe bös
|-
* hae is
| Wie-'''t''' geer dat wil'''t''' doon? || Hoe u dat wilt doen?
* veer/zie zint
* geer zeet
|
;zeen

* ich bin
* dich bis(t)
* hae is
* vae zeen
* gae zeetj
|}
|}


=== Werkwoordsafleiding ===
De meeste Limburgse dialecten kennen twee [[onvoltooid deelwoord|onvoltooide deelwoorden]], een voor bijvoeglijk en een voor bijwoordelijk gebruik.

Het onvoltooid deelwoord voor bijvoeglijk gebruik kent geen afwijkingen ten opzichte van het Nederlands en wordt gevormd op ''-end''. De verbuiging kent geen afwijkingen ten opzichte van gewone bijvoeglijke naamwoorden.

:''De zjweitenden atleet rende nao de finish direk in de erm van zien vrouw.''
:'''t Vervoelend febrik mót euver twie jaor gesjlote waere.''

Hiernaast hebben de meeste Limburgse dialecten dus nog een onvoltooid deelwoord, dat niet op ''-end'', maar op ''-entaere'' eindigt. Dit deelwoord - het wordt in sommige dialectgrammatica's ''[[gerundium]]'' genoemd - geeft aan dat het onderwerp van de zin een doorgaande handeling verricht tegelijk met de handeling die in het gezegde genoemd wordt. Deze handeling is dus feitelijk een nevenactiviteit.

:''Zingentaere kaom hae toes'' ("Zingend kwam hij thuis")
:''Kinder mótte sjpaelentaere liere'' ("Kinderen moeten spelend leren")

Dit gerundium ontbreekt in een noordelijk deel van het Limburgs taalgebied, dat Venlo, Weert en Roermond als definiërende punten heeft. In Belgisch-Limburg is het daarentegen zeer algemeen verspreid, ook in het westen, waar veel andere Limburgse taalkenmerken een voor een verdwijnen naarmate men verder in westelijke richting gaat. In sommige dialecten eindigt het door de noodzaak die de klankwetten oplegt niet op ''-entaere'' maar op ''-entere'' (zo heet een Maastrichtse spellingsgids ''Speu-len-te-re spelle'').

In de [[onvoltooid verleden tijd]] vormen alle regelmatige werkwoorden hun persoonsvormen op ''-de'', zoals reeds [[#Regressieve assimilatie|hierboven]] betoogd. Hier worden grotendeels dezelfde persoonsuitgangen als bij de tegenwoordige tijd gebruikt, maar niet bij de derde persoon enkelvoud: die krijgt hier net als in alle andere Germaanse talen geen uitgang. Tegenwoordig raakt ook de ''-t'' bij de tweede persoon meervoud in onbruik.

Er is een aanzienlijke groep onregelmatig zwakke werkwoorden met in de verleden tijd een stam op ''-t'', bijvoorbeeld ''heure - ich hoort'' en ''veule'' ("voelen") - ''ich voolt''.

Het [[voltooid deelwoord]] wordt gevormd op ''-d''. Als de wetten van de t-deletie dit niet toestaan verdwijnt ze, om bij de verbogen vorm weer op de duiken: ''make - gemaak'', maar ''gemaakde'' (uitspraak ''gemaagkde'').


De Limburgse dialecten kennen een eigen vorming van zelfstandige naamwoorden uit werkwoorden door toevoeging van het prefix ge- en het affix -s. Bijvoorbeeld: ''gedoons'' of ''gedeuns'' (‘gedoe’) en ''gevaers'' (‘rijtuig’), afgeleid van respectievelijk de werkwoorden ‘doen’ en ‘varen’.<ref>Frens Bakker in: Onze Taal, Jaargang 66 (1997), p. 107; [https://www.dbnl.org/tekst/_taa014199701_01/_taa014199701_01_0072.php "Wat is Limburgs?"]</ref>
De [[gebiedende wijs]] kent twee vormen: een voor het enkelvoud (de stam alleen) en een voor de beleefdheidsvorm en het meervoud (stam + t, indien mogelijk). Onregelmatige werkwoorden hebben dikwijls zeer afwijkende vormen voor beide varianten. De gebiedende wijs meervoud wordt niet alleen door iedereen nog gebruikt, ze wordt, in het ''doe''-gebied althans, ook nog goed gescheiden van de gebiedende wijs enkelvoud gebezigd.


==Woordenschat==
==Woordenschat==

Versie van 16 apr 2023 14:51

Limburgs
Gesproken in Vlag van Nederland Nederland
Vlag van België België
Vlag van Duitsland Duitsland

Het overgrote deel van Belgisch en Nederlands-Limburg, de Platdietse streek (Provincie Luik) en aangrenzende gebieden in Noordrijn-Westfalen

Vitaliteit 4. Onveilig
Sprekers Circa 2 miljoen
Taalfamilie
Dialecten
Alfabet Latijns
Taalorganisatie Veldeke
Raod veur 't Limburgs
Taalcodes
ISO 639-1 li
ISO 639-2 lim
ISO 639-3 lim
Limburgs in kaart gebracht
Limburgs is geclassificeerd als "Vulnerable" door de UNESCO-wereldatlas van bedreigde talen.[1]
Portaal  Portaalicoon   Taal

Limburgs (Limburgs: Limburgs, Limbörgs, Lèmbörgs) is de gemeenschappelijke naam voor een aantal onderling verwante taalvarianten die gesproken worden in het overgrote deel van zowel Belgisch- als Nederlands-Limburg.

Het Limburgs kent geen standaardvorm, maar valt uiteen in meerdere varianten met eigen kenmerken. De als Limburgs beschouwde dialecten zijn voor het overgrote deel Nederfrankisch van aard en vormen de meest zuidoostelijke dialectgroep van het Nederlandse taalgebied.

In België worden de Limburgse dialecten sinds 1990 door de Franse gemeenschap effectief als inheemse regionale taal erkend. In Nederland is het Limburgs sinds 1997 erkend als regionale taal.

Definitie

Verbreiding van het Limburgs volgens verschillende definities:[2]
1. Taal-sociologische definitie; Limburgs is alle streektaal die binnen de provinciegrenzen van de beide Limburgen wordt gesproken.
2. Sociaalpsychologische definitie; het door dialectsprekers ervaren cluster dat Daans "Limburgs" noemde.
3. Isoglossendefinitie op basis van de Tweede Germaanse klankverschuiving binnen het Nederfrankisch.
4. Isoglossendefinitie op basis van tonaliteit binnen het Nederfrankisch.
5. 'Karolingisch-Frankisch' volgens Wintgens (1998) en Frins (2009), het 'Drielanden-Limburgs'.

Er bestaan diverse definities van het Limburgs en het vaststellen van het precieze Limburgse taalgebied is afhankelijk van welke definitie gehanteerd wordt.

In het dagelijks taalgebruik in Nederland en België worden met "Limburgs" of "het Limburgs" de dialecten van de beide Limburgen bedoeld. In de provincies Belgisch- en Nederlands Limburg zelf bestaat een genuanceerdere taal-sociologische definitie. "Het Limburgs" bestaat voor de meeste Limburgers niet, in plaats daarvan definiëren zij hun dialect primair met hun stad of streek, bijvoorbeeld als Weerts, Tegelens, Maastrichts of, met de algemene term voor dialect, als "plat". De term "Limburgs" betrekken Limburgers op de verschillende dialecten waarmee zij zonder het eigen dialect sterk aan te passen kunnen communiceren. Deze definitie omvat de meeste, maar niet alle dialecten die binnen de provincies gesproken worden. Zo worden dialecten als het Mooks niet per definitie als Limburgs gezien en passen sprekers van het Kerkraads, hoewel zij hun dialect wel als Limburgs typeren, vanwege het relatief afwijkende karakter van het dialect hun taalgebruik aan wanneer zij communiceren met andere sprekers van andere Limburgse variëteiten.[3][4][5][6]

Bestuursrechtelijk wordt "Limburgs" voor de Nederlandse wet binnen de provisies van Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden gedefinieerd als "de streektaal die, in diverse varianten, wordt gesproken in de Nederlandse provincie Limburg".[4][7]

Taalkundig worden met "Limburgs" traditioneel de Nederfrankische taalvariëteiten bedoeld die tussen de Benrather linie (maken/machen) en de Uerdinger linie (ik/ich) worden gesproken. Het onderscheidende aspect van deze dialecten binnen deze definitie is de gedeeltelijke deelname aan de Tweede Germaanse klankverschuiving, die zich kringvormig in afnemende mate vanuit Keulen naar het noordwesten heeft verbreid, als onderdeel van de zogeheten Rijnlandse waaier.[8][9]

Een recentere alternatieve taalkundige definitie, die grotendeels maar niet geheel overlapt met de traditionele definitie, gebruikt de grenzen van tonaliteit binnen de zuidoostelijke Nederfrankische dialecten als afbakening voor het Limburgs.[10]

Classificatie

Het Limburgs-Nederrijnse dialectcontinuüm.[bron?]
Verspreiding en onderverdeling van de Zuid-Nederfrankische dialecten in Duitsland, Nederland en België. 1 Oost-Limburgs-Ripuarisch 2 Oost-Limburgs 3 Centraal-Limburgs 4 West-Limburgs 5 Truierlands 6 Getelands[bron?]

Binnen het West-Germaans worden de als Limburgs beschouwde dialecten worden tot het Nederfrankisch gerekend, evenals de Hollandse, Brabantse, Zeeuwse, Vlaamse en Kleverlandse dialecten.[11][12][13][14][15] Binnen de Nederlandse taalkundige traditie worden zo de dialecten in Nederlands Zuid- en Midden-Limburg traditioneel gezien als Nederfrankische (c.q. Oostnederfrankische) variëteiten met een graduele Middelduitse invloed, dan wel als een groep van overgangsdialecten tussen het Neder- en Middelfrankisch.[8][9]

De Nederlandse traditie van de historische taalkunde deelt het Limburgs chronologisch in onder het Oudnederfrankisch (specifieker Oudoostnederfrankisch) en het Middelnederlands.[16][17][18][19] Binnen de middeleeuwse taalvormen van de Lage Landen, worden wordt "Limburgs" als één van de vijf hoofddialectgroepen van het Middelnederlands gezien, samen met het Vlaams, Brabants, Hollands en oostelijk Nederlands.[18]

De dialectische verscheidenheid binnen de Nederlandse provincie Limburg is groot, aangezien de variëteiten die in Noord-Limburg worden gesproken veel gemeen hebben met de Brabantse en Zuid-Gelderse dialecten en daarin sterk afwijken van de geografisch Zuid-Limburgse en Midden-Limburgse dialecten. In Belgisch-Limburg wordt op een gedeelte van de Voerstreek na geen Oost-Limburgs gesproken, maar wel West-Limburgs en Centraal-Limburgs. In het midden van de provincie ligt een groep van dialecten die de overgang naar het Zuid-Brabants aankondigt. De Limburgse dialecten worden doorsneden door verschillende isoglossen, zowel in oost-westrichting als in noord-zuidrichting, en vormen in beperkte mate een eenheid.[20] Een van de belangrijkste van deze isoglossen is de Panninger linie die ruwweg een scheiding vormt tussen de westelijke en de oostelijke Limburgse dialecten. Deze Limburgse dialecten vormen de meest zuidoostelijke variëteiten van het Nederlandse taalgebied.[21][22][23]

Taxonomie

De dialecten van Belgisch- en Nederlands-Limburg kunnen als volgt worden opgedeeld:[24]

Sprekers

Het gebruik van de Limburgse dialecten neemt in zowel de beide Limburgen als het aangrenzende Rijnland per generatie af.[25] Veel sprekers van het Limburgs ervaren het als hun eerste taal.[4][26]

In 2021 bleek uit onderzoek van Veldeke Limburg, dat 67% van de inwoners van Nederlands-Limburg aangaf vloeiend Limburgs te spreken. Wel waren er opvallende discrepanties naar leeftijd, zo sprak in de jongst gemeten leeftijdsgroep (18-34 jaar) slechts 52% vloeiend dialect. Meer dan de helft van de Limburgers verwachtte dat het gebruik van de Limburgse dialecten in de toekomst zal afnemen, slechts 4% meende dat het zal toenemen.[27]

Naast het Algemeen Nederlands spraken in 2003 ongeveer 57% van de Limburgse ouders Limburgs met elkaar, het percentage dat ook met hun kinderen Limburgs sprak lag iets lager. Dit laatste komt overeen met eerdere onderzoeken uit de jaren 90, waaruit bleek dat ouders het gepaster te vonden Algemeen Nederlands met hun kinderen te spreken.[28] Binnen Nederland is het dialectgebruik in Limburg relatief het hoogst.[25] In streken die te maken hebben gehad met sterke migratiestromen uit overige delen van Nederland, zoals Limburgse mijnstreek, is het gebruik van het lokale dialect echter verzwakt. Het stadsdialect van Heerlen draagt hiervan het duidelijkst de sporen, hoofdzakelijk veroorzaakt door de hogere sociaaleconomische status van de Algemeen-Nederlandssprekende migranten in de eerste helft van de 20ste eeuw.[3] In Westelijk Zuid Limburg en Midden-Limburg wordt relatief het meest Limburgs gesproken.[27] Hoewel het gebruik van de Limburgse dialecten als gesproken taal consequent terugloopt is het schrijven van Limburgs, dankzij de opkomst van het internet en vermindering van analfabetisme, juist zeer sterk toegenomen.[29]

In Belgisch-Limburg bleek uit diverse onderzoeken eveneens een verband tussen leeftijd en het percentage van de Limburgers dat dialectspreker is. Zo bleek 42% van de inwoners van Bilzen (gelegen tussen Hasselt en Maastricht) nog dialect te spreken, maar fluctueerde dit percentage significant naar leeftijd. Uit de groep boven de 55 jaar sprak 60% dialect, tussen de 25 en 54 daalde dit percentage naar iets meer dan 40% en bij de groep onder de 25 jaar sprak slechts 11% het plaatselijke dialect.[30]

Ook in het Rijnland daalt het aantal dialectsprekers sterk.[28]

Taalsociologie

De Limburgse elite associeerde de Limburgse dialecten tot ver in de 18e eeuw met de onderklasse en beschouwde hen als ondergeschikt en minderwaardig aan schrift- en cultuurtalen als het Nederlands, Duits en met name het Frans.[31] In de 19e eeuw groeide de waardering voor de Limburgse dialecten in cultuurhistorische zin, maar bleef de sociaal-linguïstische status laag.[32] Dit lagere aanzien, resulteerde in Zuid-Limburg onder meer in het zogenaamde Koelhollands (Kolenhollands) of Hoogmijnstreeks: omdat ouders meenden dat hun kinderen meer kansen zouden krijgen wanneer zij Algemeen Nederlands zouden spreken, ontstond een sociolect waarbij standaardtaal en Limburgse dialecten met elkaar vermengt raakten.[33]

In Belgisch Limburg is de status van de Limburgse dialecten duidelijk sociaal-cultureel afgebakend, zowel in negatieve als positieve zin. Zo is het dialect de taal van informele situaties, de taal van het dorpsleven, de werkvloer, de karnaval en de folklore, maar geldt zij ook als de taal van oude, niet-ontwikkelde mensen.[34]

Ook binnen diverse Limburgse dialecten, met name stadsdialecten, zijn klassenverschillen te ontwaren. Hoewel niet zo opvallend als bij bijvoorbeeld het Haags, vallen binnen het Roermonds en Maastrichts deftigere en meer volkse varianten te identificeren. Zo gebruiken sprekers van het Maastrichts uit de bovenklasse aanzienlijk meer Franse leenwoorden.[35]

Binnen de Nederlandse dialectrenaissance die begin jaren 90 inzette neemt het Limburgs een prominente plaats in de vorm van de muziek van Rowwen Hèze. De band, die in geheel Nederland en België populariteit geniet, heeft met haar muziek een grote bijdrage geleverd aan zowel het destigmatiseren van dialectgebruik in de kunst, het vergroten van de bekendheid van het Limburgs bij een breder publiek en heeft zich daarnaast ontwikkeld tot een embleem en uiting van trots van de Limburgse identiteit.[36][37]

De mate waarin de diverse sprekers van Limburgse dialecten deze als een gemeenschappelijk "Limburgs" en zichzelf als onderdeel van een Limburgstalige gemeenschap zien, verschilt sterk van elkaar. Zo verschillen de traditionele Belgisch-Limburgse dialecten veel meer van elkaar dan de Nederlands-Limburgse, waardoor Belgisch-Limburgers over het algemeen niet de indruk hebben dat ze allen dezelfde taal spreken of dat hun dialect deel uitmaakt van een grotere groep.[34] Met uitzondering van het Maasland, zien veel Belgisch-Limburgers hun dialecten dan ook niet direct als onderdeel van een groter geheel met daarin ook de Nederlands-Limburgse dialectvariëteiten.[34] In Duitsland is het dialectbewustzijn het laagst en wordt er door de sprekers geen overkoepelende term ("Limburgs" of anderszins) gebruikt voor de daar gesproken (taalkundig) Limburgse dialecten.[38] In vergelijking met Duitsland en België is het dialectbewustzijn in Nederlands-Limburg relatief hoog, maar ook hier identificeren de meeste sprekers van het Limburgs dit in de eerste plaats met hun eigen dialect.[4]

De Nederlands-Limburgse dialecten groeien naar elkaar toe. De Brabantse dialectoloog Toon Weijnen (1909-2008) toonde in 1939 aan dat de onderlinge verschillen tussen de Nederlands-Limburgse dialecten waren afgenomen, mogelijk veroorzaakt door de grotere mobiliteit.[39] Daar tegenover staat, dat de dialecten aan weerszijde van de landsgrens sinds het einde van 19e eeuw onder invloed van het Standaardduits en Standaardnederlands uit elkaar groeien. In 1995 werd geconcludeerd dat dialectsprekers uit Duitsland en Nederlands, tenzij zij alleen over heel beperkte onderwerpen spraken die voldoende besproken konden worden door middel van de oude woordenschat, de dialectsprekers van over de grens niet langer zonder enige kennis van de andere standaardtaal met elkaar konden spreken.[40]

Geschiedenis

Na de 3e eeuw verandert aan de benedenloop van de Rijn de dynamiek tussen de Germanen en Romeinen. Waar in eerdere eeuwen onderling vooral handel werd gedreven met incidentele strooptochten, vestigden zich een reeks crisissen binnen het Romeinse Rijk in toenemende mate Germanen aan de linkeroever van de Grote Rivieren. Deze stammen spraken naar alle waarschijnlijkheid voornamelijk dialecten die uit het Wezer-Rijn-Germaans waren ontstaan en die in 5e eeuw in het zogenaamde Oudfrankisch samengingen.[41][42]

Het culturele overwicht van de Romeinen was desalniettemin groot, hetgeen zich uitte in een relatief geleidelijke overname van het taallandschap en in het overnemen van talrijke Latijnse leenwoorden, met name in voorheen sterk geromaniseerde gebieden waar deze Germanen zich vestigden. Het gevolg hiervan is dat, in vergelijking met alle andere West-Germaanse taalvariëteiten, de hoeveelheid vroege Latijnse leenwoorden onder de Limburgse dialecten en die van het aangrenzende Rijnland het grootst is en dat er in delen van de Limburgse lange tijd tweetalige Romaans-Germaanse taaleilanden bestonden.[43] Zo werd de streek rondom Sint-Truiden en het gebied tussen Aken en Vaals pas na de 10e eeuw definitief gegermaniseerd.[44] Van deze taalontwikkeling zijn nog sporen terug te vinden; zoals bij het nabij Maastricht gelegen dorp Cadier en Keer, waarbij Cadier de Romaanse en Keer de Germaanse evolutie vormt van het oorspronkelijke Latijnse woord voor een verwarmd badhuis, het calidarium.[45]

Doordat de Tweede Germaanse klankverschuiving zich vanaf de 6e eeuw vanuit het Zuidwesten van Duitsland steeds noordelijker uitbreidt, deelt het Oudfrankisch zich op in een niet-verschoven variant (het Oudnederlands, ook wel Oudnederfrankisch) en diverse verschoven varianten; de aan en rond de Midden-Rijn gesproken dialecten van het Oudhoogduits.[46] De latere Limburgse dialecten vinden hun oorsprong in de oostelijke tak van het Oudnederlands, ook wel Oostnederfrankisch genoemd. Enkele van de vroegst bekende Nederlandse teksten zijn in deze variant geschreven, zoals bijvoorbeeld de beroemde Wachtendonckse Psalmen uit de 10e eeuw.

Zowel het Oost- als Westoudnederlands dragen bij aan de formatie van het Middelnederlands, maar na de 13e eeuw worden kenmerken die typerend zijn voor het Vlaams en Brabants (beide westelijke dialecten) dominanter in de schriftelijke bronnen. Hoewel de Middelnederlandse schrijftaal relatief homogeen is, wordt dit voor de gesproken taal niet aangenomen.[47] Het Limburgs vormt één van de vijf hoofddialecten van het Middelnederlands.[48][49]

De Limburgse dialecten van het Middelnederlands typeren zich door kenmerken van de Tweede Germaanse klankverschuiving, die zich vanuit de stad Keulen naar het noordwesten uitbreidden. Een specifiek voorbeeld is de aanwezigheid van de ik-ich-isoglosse in Middelnederlandse vormen van het Limburgs, terwijl deze verschuiving van ik naar ich in het Oudoostnederlands (de directe voorloper van de huidige dialecten in Midden- en Zuid-Limburg) nog niet had plaatsgevonden.[50]

Traditioneel wordt de Slag bij Woeringen (1288) gebruikt om een keerpunt in de taalgeschiedenis van het Limburgs te markeren. Na deze veldslag heroriënteerde de Limburgse regio zich. Het oude hertogdom Limburg, het graafschap Dalhem en het huidige Nederlands Zuid-Limburg stonden als de zogeheten Landen van Overmaas nu onder bestuur van het hertogdom Brabant. In plaats van dat men zich bleef richten op de nabijgelegen Duitse steden verschoof het zwaartepunt van de economische en culturele betrekkingen naar het westen, waar de bloeiende Brabantse steden, en verderop in Vlaanderen Gent, Brugge en Ieper lagen. Met de dominantie van de Brabantse dialecten (de Brabantse expansie) volgde een ontwikkeling in omgekeerde richting met typisch Middelnederlandse klankontwikkelingen − zoals eindklankverscherping, assimilatie en klinkerreductie − die zich langs de afnemende Hoogduitse invloeden doorzetten. De overname van Brabantse kenmerken vond eerst en het sterkst plaats in de dialecten in het huidige Belgisch-Limburg, het Maastrichts en Weerts, door de ligging ten westen van de Maas.[51]

Toen rond het begin van de 16e eeuw de eerste verregaande pogingen werden gedaan om het Nederlands te standaardiseren, was de basis daarvan vooral het Brabants. Toen tijdens de Tachtigjarige Oorlog Antwerpen viel, verschoof het culturele, politieke en economische zwaartepunt naar de Noordelijke Nederlanden, in het bijzonder het gewest Holland. Het gevolg was dat het Hollands, echter op basis van het Brabants, een grote invloed kreeg op de vorming van de Nederlandse standaardtaal, meer in het bijzonder op de uitspraak. Hierdoor zijn er tegenwoordig relatief weinig sporen van de Limburgse dialecten terechtgekomen in de Nederlandse standaardtaal. Omgekeerd heeft de Nederlandse standaardtaal wel een groeiende invloed op de Limburgse dialecten, die met name sinds de 19e eeuw steeds meer het Standaardnederlands toe groeien.[52]

De oudste in een Limburgs dialect geschreven teksten dateren uit de 19e eeuw. Een voorloper is het in het Maastrichts geschreven Sermoen euver de Weurd ("Preek over de woorden") uit 1729. Het eerste gedrukte Nederlands-Limburgse woordenboek verscheen in 1884.[bron?] Pioniers van het in kaart brengen van de Limburgse dialecten waren de Leuvense, maar in Maastricht geboren en opgegroeide hoogleraar Pieter Willems (1840-1898) en de Utrechtse, later Nijmeegse hoogleraar Jos. Schrijnen (1869-1938). Zij deden hun onderzoeken vooral aan de hand van schriftelijke enquêtes.[53]

In de 20e eeuw ontstond er, mede door de opkomst van radio en televisie als nieuwe media, een groot verschil tussen de mate waarin dialect gesproken wordt in België, Nederland en Duitsland. In België verloor het Zuid-Nederfrankisch dialect terrein aan het Verkavelingsvlaams, in Duitsland werd er steeds meer het Rijnlands regiolect gesproken.[54] De taalkundig Limburgse dialecten in Duitsland staan bovendien onder invloed van de Duitsse cultuurtaal. Onder invloed van de Keulse omroep WDR is er een opmars van Ripuarische accenten merkbaar op de linker Rijnoever, ten koste van de traditionele Limburgse en Kleverlandse dialecten.[54]

Fonologie

Klankinventaris

Het klinkerarsenaal vertoont grote overeenkomsten met de Nedersaksische dialecten, in het bijzonder het Achterhoeks, het Twents en het Drents.[bron?] Het hier gestelde heeft geen betrekking op de West-Limburgse dialecten. De spelling in het overzicht is de Veldekespelling.

Korte klinkers

klank voorbeeld uitspraak IPA
a kat als in het Ndl. /ɑ/
e bel tussen Ndl. a en e /æ/
e de sjwa /ə/
è sjtèl tussen Ndl. e en i /ε/
i hin ("kip") als in het Ndl. /ı/
o kop als in het Ndl. /ɔ/
ó sjtóp ("stoep") geronde en meer gesloten o /o/
ö dörp als de oe in het Fr. oeuf /œ/
u un ("ui") als in het Ndl. /ʏ/

Lange klinkers

klank voorbeeld uitspraak IPA
a(a) aaf ("af") als in het Ndl. /a:/
ae gaere ("graag") tussen aa in paar en ai in fair in /æ:/
ao maon ("maan") benadert de oo uit oor /ɒ:, ɔ:/
äö sjäöp ("schapen") als de oe uit het Fr. soeur (lange ö) /œ:/
ee leef ("lief") Ndl. ee zonder naslag /e:/
èè/ei trèèn ("trein")* als de è uit het Fr. mère /ε:/
eu geut ("goot") Ndl. eu zonder naslag /ø:/
ie wies ("wijs") als in het Ndl.; dikwijls langer /i(:)/
oe hoes ("huis") als in het Ndl.; dikwijls langer /u(:)/
o(o) good ("goed") Ndl. oo zonder naslag /o:/
uu kruus ("kruis") als in het Ndl.; dikwijls langer /y(:)/

*: De klank èè komt maar beperkt voor (komt in Maastricht relatief gezien vaker voor, en wordt daar geschreven als "ei"), als dialectische variant op ei/ij.

Tweeklanken

NB: Veel van deze tweeklanken komen slechts in een beperkt aantal dialecten voor; sommige sluiten elkaar uit (dat wil zeggen: komt de ene tweeklank voor, dan kan de andere, daarop lijkende klank niet optreden). Dit is het geval met de ieë, en , met de oeë, oa en wa en met de , en .

Ook valse diftongen (als aw en ej) zijn opgenomen.

klank voorbeeld uitspraak IPA voorkomen
aaj vlaaj ("vlaai") aa met j [a:j]? vrij algemeen
aoë raoëd ("raad") ao met naslag [ɒ:ə]? Midden-Heuvelland
äöj dräöj ("draden") äö met j [œ:i]? vrij algemeen in NL-Limburg
au paus als in het Ndl. [ɑu]? algemeen
aw klaw ("klauw") a met halfvocaal w [ɑw]? vrij algemeen
ei, ij bein ("been") als in het Nederlands [εi]? algemeen
eie beier ("bier") vloeiende overgang ei naar sjwa [εiə]? Sittards
ej hej ("had", conj.) e met j [æj]? vrij algemeen
ew vewke ("vouwtje") e met halfvocaal w [æw, εw]? vrij algemeen, maar niet frequent
ieë Wieërt ("Weert") ie met naslag [i:ə]? Midden-Limburg en Parkstad Limburg e.o. (NL-Limburg)
hièr ("heer") vloeiende overgang i naar è [iε]? Valkenburg e.o.
kjès ("kaas") valse tweeklank; lijkt op [jε]? Meerssen e.o.
i-j bi-j (''bij'') als de korte ''i'' en een ''j'' aan elkaar, komt vaak voor bij

woorden die in het Nederlands een ij of ei zijn; lijkt op ej

[ı:j] Weert e.o
oa sjoan ("mooi") vloeiende overgang o naar a [ɔɑ]? Valkenburg en Geleen e.o.
oea sjoeal ("school") oe met a-naslag [u:ɑ]? o.a. Montfort
oeë broeëd ("brood") oe met naslag [u:ə]? Midden-Limburg en Parkstad Limburg e.o. (NL-Limburg)
oj mojl ("bek") o met j [ɔj]? vooral Maastricht
ou oug ("oog") als in het Ndl., vaak richting ow [ɔu, ɑu]? algemeen
kuël ("kool [plant]") uu met naslag [y:ə]? Midden-Limburg en Parkstad Limburg e.o. (NL-Limburg)
huèr ("hoor") u gevolgd door è [yε]? Valkenburg en Geleen e.o.
ui huid ("hoofd") als in het Nederlands, maar met j-naslag yi]? algemeen, maar weinig frequent
wa dwad ("dood") valse tweeklank, lijkt op oa [wɑ]? Meerssen e.o.
wjè grwjètsj ("trots") valse tweeklank, lijkt op [wε]? Meerssen e.o.

Umlaut

Zoals hierna toegelicht zal worden komt in alle Limburgse dialecten veel umlaut voor, gewoonlijk met een grammaticale achtergrond. Er zijn vaste umlautpatronen, hieronder gegeven en toegelicht aan de hand van een verkleinwoord.

klank voorbeeld
a > e man - menneke
aa > ae aap - aepke
ao > äö haor ("haar") - häörke
o > ö pot - pötje
ó > u sjtóp - sjtupke
oe > uu hoes - huuske
ou > ui droum ("droom") - druimke

In sommige dialecten is de umlaut van aa in bepaalde of zelfs alle gevallen verschoven naar de ee (vb. Maastrichts aap - eepke i.p.v. aepke)

Medeklinkers

Mouilleringsgebied in Nederlands- en Belgisch-Limburg.

Deze wijken belangrijk minder van het Nederlands af dan de klinkers. Om die reden zullen slechts de bijzondere klanken hier worden weergegeven.

klank voorbeeld uitspraak
ch ach(t) ("acht") stemloze velare fricatief ("zachte g")
g good stemhebbende velare fricatief
gk zègke ("zeggen") g als in En., Du. of Fr.
r raad ("wiel") keel-r, behalve rond Stein en Neer
w wae(m) ("wie") een halfvocaal, tussen Ndl. en En. w in

In het gebied tussen Weert, Reuver, Bocholt en Sittard komt bovendien mouillering voor. Dat wil zeggen dat de t en de d aan het eind van een woord vaak wat palataler worden uitgesproken, namelijk als tj en dj. De eindklank -nt/nd kan dan ook in -nj veranderen; Roermondenaren noemen hun stad bijvoorbeeld Remu(u)nj.

T-deletie

De meeste Limburgse dialecten kennen t-deletie, het verschijnsel dat de t wegvalt na de medeklinkers ch, f, g, k, p en s. Bij een m en een ng is assimilatie vereist tot p resp. k. In andere dialecten wordt de t (vaak gemouilleerd, zie boven) wel uitgesproken. Dit is bijvoorbeeld het geval in het Weerts of de westelijke 'Dommellandse' dialecten (Pelt, Achel).

Regressieve assimilatie

Waar in het Nederlands progressieve assimilatie heerst, doet het Limburgs in veel gevallen aan regressieve assimilatie. Dat wil zeggen dat een harde (stemloze) medeklinker in een zachte (stemhebbende) verandert als er een klinker of zachte medeklinker op volgt. Woordgroepen als "pak aan" worden door een Limburger - vaak ook in zijn Nederlands - als "pagk aan" uitgesproken. (Dit geldt ook in het Luxemburgs en in de centraal-westelijke dialecten van het Duits.) Een veel duidelijker voorbeeld vindt men in de vervoeging van zwakke werkwoorden: de kofschip-regel is in het Limburgs volkomen onbekend, alle zwakke werkwoorden vormen hun verleden tijd met het achtervoegsel -de. Als de voorgaande stammedeklinker stemloos is, wordt hij stemhebbend. Make ("maken") heeft dus als verleden tijd maagkde, vatte wordt vadde (in de meeste gevallen, soms wordt het "maagket" of "vattet").[55]

De regressieve assimilatie wordt in het Limburgs niet uitgeschreven.

Grammatica

Omdat het Limburgse taallandschap is opgebouwd uit verschillende dialecten is er geen sprake van één gedeelde grammatica, zoals een standaardtaal deze wel heeft. Wel bestaan er grammaticale beschrijvingen van individuele dialecten, zoals bijvoorbeeld van het Maastrichts; en zijn er een aantal grammatica kenmerken te noemen die, in wisselende samenstelling, een groot deel van de Limburgse dialecten typeren.[56][57]

Toonaccent

Zie Stoottoon en sleeptoon voor het hoofdartikel over dit onderwerp.
De Limburgs-Ripuarisch-Moezelfrankisch-Luxemburgse tonaliteit. Deze kaart brengt het verspreidingsgebied in beeld van het betekenisdragend verschil a.h.v. toonhoogte.

Een aanzienlijk deel van de Limburgse dialecten kenmerkt zich door tonaliteit. Hierbij wordt een verschil in toonhoogte gebruikt om een verschil in betekenis uit te drukken.[58] Het Maastrichtse woord stein kan bijvoorbeeld op twee verschillende toonhoogten worden uitgesproken, waarbij het enkelvoud (steen) een hoge vlakke sleeptoon en het meervoud (stenen) een dalende stoottoon heeft. In dit voorbeeld zijn alle klanken zijn bij beide woorden dezelfde, enkel de ei is onderhevig aan tonaliteit:

Eine stein [ʃtɛ́íːn²]? 'een steen'; hierin is de ei-tweeklank lang, en gaat de hoogte licht omhoog aan het einde van de sleeptoon.
Twie stein [ʃtɛ́ìn¹]? 'twee stenen'; hierin is de ei-tweeklank bijzonder kort, en daalt de stoottoonhoogte snel naar beneden.

Algemeen wordt aangenomen dat de oorsprong van de Limburgse tonaliteit in Keulen ligt. Historisch gezien was dit de belangrijkste metropool van het gebied en de dialecten van deze streek (het Ripuarisch) kenmerken zich eveneens door tonaliteit.[59]

In het gebied van de Limburgse dialecten ligt de noordelijke isoglosse van het gebied waar tonaliteit voorkomt boven Weert, onder Meijel en met een bochtje boven Venlo en Arcen heen. Naar het westen toe loopt de tonaliteitslijn over Budel en Maarheeze heen en snijdt ze Lommel, de neus van West-Limburg en het gebied rond Sint-Truiden af.

Vaak is er buiten het tonaliteitsgebied een strook waar men de twee tonen wel kent, maar waar ze niet langer een betekenisverschil uitmaken. Daarnaast zijn er gebieden waar de twee tonen de desbetreffende klinkers dusdanig hebben veranderd, dat de woorden die eerder enkel door stoot- en sleeptoon uit elkaar werden gehouden nu verschillende klinkers hebben. Dit verschijnsel vindt men ten zuiden van Maastricht, in de gemeenten Riemst en Eijsden-Margraten. Ook het Weerts heeft zijn toonoppositie ingeruild voor een oppositie tussen verschillende klinkers.[60]

Vorming van imperfectum bij zwakke werkwoorden

De Limburgse dialecten maken bij de vervoeging van zwakke werkwoorden in van de verleden tijd geen onderscheid tussen stemhebbende of stemloze medeklinkers, alle werkwoorden krijgen de uitgang -de(n): ‘ik poetste’ wordt bijvoorbeeld ‘ich poedzde’ en ‘de gepoetste lamp’ wordt ‘de gepoedzde lamp’.[61]

Woordgeslacht

In tegenstelling tot de Nederlandse standaardtaal en de Noord-Nederlandse dialecten maakt het Limburgs een onderscheid tussen mannelijke, vrouwelijke en onzijdige lidwoorden, verder komt het genus met name bij het bezittelijk voornaamwoord terug.

Voorbeelden[62]
Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig
d'n auto de lamp 't water
dezen auto dees lamp dit water
daen auto die lamp dat water
mienen auto mien lamp mie water

Meervoudsvorming

Naast meervoudsvorming door middel van stoon- en sleeptonen, kennen de Limburgse dialecten ook veel zelfstandige naamwoorden zonder meervoudsuitgang.

Voorbeelden[63]
Limburgse variëteit Nederlands
sjoon schoen, schoenen
paej pad, paden
tek tak, takken
smeej smid, smeden

Verdubbeling werkwoordsuitgang bij vraagzinnen

Bij bepaalde werkwoorduitgangen van de tweede en derde persoon enkelvoud, wordt de uitgang van het werkwoord ook aan vraagwoorden en voegwoorden vastgeplakt.

Voorbeelden[64]
Limburgse variëteit Nederlands
Doe drinks. Jij drinkt
Ich vraog of-s doe drinks. Ik vraag of jij drinkt.
Geer wilt U wilt
Wie-t geer dat wilt doon? Hoe u dat wilt doen?

Werkwoordsafleiding

De Limburgse dialecten kennen een eigen vorming van zelfstandige naamwoorden uit werkwoorden door toevoeging van het prefix ge- en het affix -s. Bijvoorbeeld: gedoons of gedeuns (‘gedoe’) en gevaers (‘rijtuig’), afgeleid van respectievelijk de werkwoorden ‘doen’ en ‘varen’.[65]

Woordenschat

De woordenschat van het Limburgs komt grotendeels overeen met die van het Nederlands, maar heeft - met name in de meer zuidoostelijke streken - ook veel overeenkomst met die van de Duitse dialecten, zonder dat dit aan een rechtstreekse invloed van het Duits toe te schrijven hoeft te zijn. Vooral in de omgeving van Maastricht, maar sporadisch ook wel noordelijker heeft het Frans invloed gehad. Soms worden woorden afkomstig uit het Frans en Duits samen met hun "verlimburgste" Nederlandse vertaalequivalent door elkaar heen gebruikt worden. Zo zijn er bijvoorbeeld in het Maastrichts vier woorden voor "helemaal" (hielemaol (een neerlandisme), gans, gaar en gaaroets (weinig gebruikt).

Een voorbeeld van een met het Duits overeenstemmend woord is ummer (altijd), wat correspondeert met D. immer (het substantief ummer betekent overigens emmer). Anders dan bij ontlening uit het Frans is het vaak niet eenvoudig vast te stellen of een Duits-klinkend woord wel echt ontleend is of dat het misschien al van vroeger uit tot het Limburgs taaleigen behoort. Een goed voorbeeld van een uit het Frans afkomstig woord is versjèt (vork), wat ontleend is aan het Franse fourchette. Het is ook in Midden-Limburg bekend, en in Noord-Limburg als vorkèt. Zo wordt ook een krant nog vaak een gezèt genoemd, naar het Franse gazette.

Gezien de ligging tussen drie Europese culturen, de Nederlandse, Franse en Duitse, is het niet verwonderlijk dat de plaatselijke dialecten hier sporen van laten zien. In de loop van de geschiedenis werden verschillende delen van het moderne Limburg opgedeeld of behoorden zij toe aan vorstendommen waarvan het grootste deel zich niet in de Nederlanden bevond.

In Belgisch-Limburg en Maastricht werd tot in de 20e eeuw Frans gesproken door de hogere burgerij. In het uiterste zuidoosten langs de Duitse grens (Heerlen en Kerkrade) kende men beter Standaardduits dan Standaardnederlands. Door het gebruik van het Standaardnederlands in het onderwijs hebben veel Limburgse woorden met een Franse of Duitse oorsprong in de 20e eeuw plaats moeten maken voor Nederlandse woorden. Zo zijn de typisch Maastrichtse woorden brazzelèt (armband) en hospitaol (ziekenhuis) vervangen door ermband en ziekenhoes, en is het Roermondse balt (spoedig) gaw geworden.[66] Anderzijds is het gebruik van het reflexief 'zich' (zoals in zich get gelle/kaupe, "zich" iets kopen) volgens een onderzoek uit 1994 toegenomen.[67]

Limburgse dialectwoordenboeken vertonen vaak een discrepantie tussen de in de woordenboeken vastgelegde en de werkelijke gesproken taal doordat veel van de samenstellers van deze dialectwoordenboeken menen dat de dialecten van de beide Limburgen snel aan het verloederen zijn onder invloed van het Standaardnederlands. Deze visie wordt in verschillende inleidingen tot uitdrukking gebracht en leidt ertoe dat de woordenschat die in de woordenboeken wordt opgenomen vaak gekoppeld is aan het taalgebruik van oudere sprekers.[68]

Enkele voorbeelden van Duitse en Franse invloeden:

  • (Venloos) verket, (Frans) fourchette - vork
  • (Weerts) verket, (Frans) fourchette - vork
  • (Weerts) kuus (of vêrke), (Frans) cochon - varken
  • (Maastrichts) avvencere (Frans) avancer - opschieten
  • (Maastrichts) versjèt, (Frans) fourchette - vork
  • (Maastrichts) huie, (Frans) aujourd'hui, (Duits) heute - vandaag
  • (Maastrichts) kuusj, (Frans) cochon - varken
  • (Maastrichts) rappelere, (Frans) rappeler - herinneren
  • (Maastrichts) sjomaasj (Frans) chômage - werkloosheid
  • (Roermonds) versjèt, (Frans) fourchette - vork
  • (Sittards) versjèt, (Frans) fourchette - vork
  • (Heerlens) versjet, (Frans) fourchette - vork
  • (Kerkraads) versjet, (Frans) fourchette - vork
  • (Kerkraads) tsiedónk, (Duits) Zeitung - krant
  • (Kerkraads) Wainachte, (Duits) Weihnachten - kerstmis
  • (Kerkraads) tsóg, (Duits) Zug - trein
  • (Vaalser dialect) versjet, (Frans) fourchette - vork
  • (Vaalser dialect) tsiedoeng, (Duits) Zeitung - krant

In Belgisch-Limburg is de Franse invloed ook na 1839 (splitsing van Limburg) blijven bestaan en zelfs versterkt. Dit hangt samen met de sociaal zwakke positie van het Nederlands als standaardtaal en de sterke positie van het Frans als belangrijkste (en lange tijd enige) officiële taal van België tot aan de Tweede Wereldoorlog. Daardoor telt het Belgisch-Limburgs net als het Maastrichts een groot aantal Franse leenwoorden, vooral op het vlak van nieuwe technologieën en de administratie. Algemene voorbeelden zijn remorque voor aanhangwagen, compteur voor elektriciteitsmeter, embrayage voor koppeling, kader voor fietsframe, camion voor vrachtwagen, facteur voor postbode, madame als aanspreking voor mevrouw, maar ook samenvoegingen zoals vitessebak voor versnellingsbak.

Deze Franse invloed is het sterkst in het Zuidwest-Limburgs, bijvoorbeeld in de dialecten van Sint-Truiden en Tongeren op de taalgrens, mede omdat veel Limburgers nog tot ruim de tweede helft van de twintigste eeuw gingen werken in het industriecentrum rond Luik. Ook kende de provinciehoofdplaats Hasselt nog lang een Franstalige bourgeoisie.

Schrijftaal

Spelling

Zie Spelling 2003 voor de Limburgse dialecten voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Het Limburgs is geen eenheidstaal, waardoor Limburgse teksten altijd in een bepaald dialect worden geschreven, waarbij de gebruikte spelling van persoon tot persoon kan wisselen. De Limburgse dialectvereniging Veldeke heeft wel een spellingsysteem voor alle dialecten opgesteld, met als doel dat dezelfde klank in elk dialect hetzelfde geschreven kan worden, de zogenaamde Veldekespelling. De eerste Veldekespelling werd in 1928 gepubliceerd, waarna in 1952, 1983 en 2000 aanpassingen van dit spellingsysteem plaatsvonden.[69] Dit spellingsysteem geniet geen officiële status, maar wordt wel als "officieel gepromoot" aangeduid wegens het gebruik van deze spelling binnen de Raod veur 't Limburgs en Vereniging Veldeke.[70][71] De Veldekespelling wordt o.a. gehanteerd bij tweetalige plaatsnaamborden[72] in Nederlands Limburg. De meest recente versie van de spelling dateert uit 2003.

Algemeen Geschreven Limburgs

De journalist Paul Prikken (1946-2013) ontwikkelde in 1994 een eigen standaardvorm, het Algemeen Geschreven Limburgs, die hij in zijn woordenboek 'De taal van de Maas' voorstelde en tussen 1995 en 2004 voor zijn columns in het dagblad De Limburger toepaste. Dit Algemeen Geschreven Limburgs vond weinig weerklank. Een voorstel om het op provinciaal niveau te gebruiken, werd afgewezen.[73] De Katholieke Universiteit Nijmegen, de Katholieke Universiteit van Leuven, Veldeke Limburg en de Belgische provincie Limburg pleitten tegen de invoering van een standaard schrijftaal omdat dit de grote verscheidenheid van de Limburgse dialecten niet ten goede zou komen.[73][74]

Status

Nederland

In de nasleep van de Nederlandse opname van het Nedersaksisch binnen het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden in 1996, werd door de provincie Limburg aan de Vereniging Veldeke gevraagd om te onderzoeken in hoeverre zij voor het Limburgs aanspraak kon maken op dezelfde status.[75] Veldeke stelde hierop een werkgroep in, met als primaire opdracht te onderzoeken of het Limburgs aan dezelfde criteria voldeed als die waarop de eerdere erkenning van het Nedersaksisch was gebaseerd.[75][76]

De werkgroep toetste het Limburgs dus niet apart aan de relatief beperkt omschreven eisen van het handvest, maar vergeleek de taalaspecten van het eerder erkende Fries en het Nedersaksisch met die van het Limburgs. Op basis van de attesten van drie externe experts, dr. Janine Berns, prof. dr. Ludger Kremer en prof. dr. Toon Weijnen, concludeerde de werkgroep dat het Limburgs in minstens even sterke mate aan de gestelde criteria voldeed als het Nedersaksisch en zodoende in aanmerking zou komen voor aanmelding bij het Handvest. De werkgroep stelde hierbij expliciet dat de erkenning van het Limburgs niet moest worden gezien als een ingrijpen in wetenschappelijke terminologie of in de talige praktijk, maar als een publiekrechtelijke erkenning van cultuurvariatie en verscheidenheid binnen de Limburgse dialecten en hun positie ten opzichte van het Algemeen Nederlands.[76] Zodoende maakte de werkgroep in haar advies nadrukkelijk geen beweringen over de taal- of dialectstatus van het Limburgs en geeft als definitie hiervan "de streektaal die, in diverse varianten, wordt gesproken in de Nederlandse provincie Limburg".[4][7]

Op 1 maart 1996 publiceerde de werkgroep haar "Advies inzake de erkenning van het Limburgs als streektaal" dat leidde tot het verzoek van de Provincie Limburg om het Limburgs onder het Europese handvest te erkennen, dat vervolgens door de Nederlandse regering in 1997 zonder verdere inhoudelijke toetsing werd gehonoreerd.[76] Het Limburgs is daarmee één van de vijf onder het Handvest erkende minderheidstalen in Nederland, samen met het al eerdergenoemde Nedersaksisch, het Jiddisch, het Sinti-Romanes en het Fries.[77] Het Limburgs geniet hierbij dezelfde status als het Nedersaksisch, specifiek erkenning onder Deel II van het handvest. In tegenstelling tot in Deel III erkende talen (zoals het Fries) kunnen onder Deel II erkende talen geen specifieke rechten aan deze erkenning ontlenen. Wel is vastgelegd dat het gebruik van deze talen door de overheid gestimuleerd moet worden.[66][78]

Kritiek

Het besluit tot erkenning als streektaal en het eraan voorafgaande proces zijn niet onomstreden geweest. Zo omschreef taalwetenschapper Johan De Caluwe de erkenning van het Limburgs als niet meer dan symbolisch en uitte de Nederlandse Taalunie haar ongenoegen over het feit dat zij als adviesorgaan niet betrokken werd bij het verzoek van de provincie Limburg om het Limburgs te erkennen.[78] De toenmalige algemeen secretaris van de Taalunie, stelde dat dit wel had moeten gebeuren, omdat het Limburgs in elk geval altijd impliciet als Nederlands beschouwd werd waardoor het argument dat het Limburgs niets met het Nederlands te maken zou hebben en dus geen onderwerp zou zijn geweest om door de Taalunie te worden behandeld, niet opging. Volgens de Taalunie werd met de erkenning van het Limburgs wel degelijk een beslissing genomen over het Nederlands en hoorde de Taalunie geraadpleegd te worden. In 2000 gaf de Nederlandse regering toe dat het verstandiger was geweest om het verzoek van de provincie Limburg wel ter toetsing voor te leggen aan de Taalunie. Als gevolg hiervan werd in het Comité van Ministers van de Taalunie dan ook afgesproken om toekomstige verzoeken wel voor te leggen aan de Taalunie.[76][78] Een later verzoek om ook het Zeeuws als erkende streektaal op te nemen in het Handvest, werd als indirect gevolg hiervan wel afgewezen.[78]

België

Sinds 24 december 1990 erkent de Franse Gemeenschap alle inheemse minderheidsdialecten die, naast het Frans, zijn ontstaan op het grondgebied van Brussel en Wallonië als "inheemse regionale talen". Het decreet omvat zowel alle Romaanse als alle Germaanse taalvormen, waardoor ook de Limburgse dialecten, hoewel niet expliciet genoemd in de wetstekst, in dit gebied onder deze erkenning vallen.[79][80][81]

In Vlaanderen, waar de discussie na de erkenning van het Limburgs in Nederland ook op gang kwam, werd door de overheid om taalkundig advies bij onder meer de Nederlandse Taalunie gevraagd. Het verzoek om ook hier het Limburgs te erkennen, werd afgewezen.[78]

Varia

  • Op 18 juni 2022 is een gesproken dialectwoordenboek gelanceerd, ‘Neroterse kāl’. Dit bevat meer dan 4000 gesproken Neeroeterse dialectwoorden. Dit is het eerste gesproken dialectwoordenboek in Belgisch Limburg en, bij uitbreiding, in België.[bron?]
  • In het NRC Handelsblad verscheen in september 2006 een bijlage over het grensoverschrijdende "toontaal"-karakter van het Limburgs, van de hand van wetenschapsjournalist Berthold van Maris.[82]
  • Een typisch Limburgse woordvorm of een aan het Limburgs ontleende woord of uitdrukking wordt ook wel limburgisme genoemd (analoog aan bijv. neerlandisme).[83]

Externe links

Wikibooks heeft meer over dit onderwerp: Cursus Limburgs (in opbouw).
Zie de categorie Limburgian language van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.