Limburgs: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
→‎Grammatica: .... plak en begin samenvoeging
→‎Meervoudsvorming: Deze hele paragraaf is van geen enkel nut. De vocatief en instrumentalis in het Limburgs? Hier is iemand heel erg creatief geweest ...
Regel 471: Regel 471:
| smeej || smid, smeden
| smeej || smid, smeden
|}
|}

===Meervoudsvorming===
De meervoudsvorming van zelfstandige naamwoorden in het Limburgs verloopt in grote lijnen volgens vertrouwde regels, maar kent uitzonderingen.

Een regelmatig meervoud eindigt op een ''-e'', voor alle geslachten. Meervoud op ''-s'' komt wel voor, maar niet zo vaak als in het Nederlands. Het meervoud van ''lepel'' bijvoorbeeld luidt in het Limburgs ''lepele''. Bij woorden op ''-er'', verkleinwoorden en veel Franse leenwoorden wordt die ''-s'' wel gebruikt. Echter in b.v. het Vaalser dialect is het meervoud van ''huusje'' (huisje) ''huusjere'').

Veel onregelmatige meervouden, met name van mannelijke woorden, gebruiken umlaut in de meervoudsvorming. Vergelijk de paren ''appel - eppel'', ''man - men'', ''sjtool'' ("stoel") - ''sjteul'', ''voot'' ("voet") - ''veut''. Heeft het woord in het enkelvoud een sleeptoon dan verandert deze in het meervoud in een stoottoon. Ook vrouwelijke en onzijdige woorden kunnen een dergelijk meervoud krijgen: ''bank - benk''; ''book'' ("boek") - ''beuk''. In de westelijke dialecten kan een eind-d of -t in een -j veranderen: zie bijvoorbeeld het Maastrichtse ''draod - dräöj'' (Roermonds: ''draod - dräöd'').

Onzijdige woorden hebben vaak een meervoud op ''-er''; dit komt veel vaker voor dan ''-eren'' in het Nederlands. Het is dan ook niet alleen ''kind(j) - kinder/kinjer/kinger'' en ''blaad - blaojer'', maar ook ''dörp'' ("dorp") - ''dörper'', ''glaas'' ("glas") - ''glazer'' en ''sjtök'' ("stuk") - ''sjtökker''.

Het meest in het oog springende meervoud is echter dit type meervoud dat alleen van zijn enkelvoud te onderscheiden is door verandering van toon. Het enkelvoud heeft de sleeptoon, het meervoud de stoottoon. Volgens ''eus mojertaol'', een beschrijvende grammatica van het Maastrichts, zijn er in dat dialect tien woorden die deze manier van meervoudsvorming kennen: ''bein'' ("been"), ''berg, derm'' ("darm"), ''erm'' ("arm"), ''körf'' ("mand"), ''peerd'' ("paard"), ''stein'' ("steen"), ''vörm'' ("vorm"), ''weeg'' ("weg") en ''wörm'' ("worm"). Veel dialecten kennen meer van dat soort paren, andere juist minder. Bij ''verke'' ("varken") verandert het meervoud zelfs niet eens van toon. Een soort meervoud dat hier zeer op lijkt is ''rink'' ("ring") - ''ring'', maar hier verandert behalve de toon ook de slotklank.


===Verkleinwoorden===
===Verkleinwoorden===

Versie van 18 jan 2023 18:17

Limburgs
Gesproken in Vlag van Nederland Nederland
Vlag van België België
Vlag van Duitsland Duitsland

Het overgrote deel van Belgisch en Nederlands-Limburg, de Platdietse streek (Provincie Luik) en aangrenzende gebieden in Noordrijn-Westfalen

Vitaliteit 4. Onveilig
Sprekers Circa 2 miljoen
Taalfamilie
Dialecten
Alfabet Latijns
Erkende minderheidstaal
in
Vlag van Nederland Nederland
(Vlag Limburg Limburg)
Taalorganisatie Veldeke
Raod veur 't Limburgs
Taalcodes
ISO 639-1 li
ISO 639-2 lim
ISO 639-3 lim
Limburgs in kaart gebracht
Limburgs is geclassificeerd als "Vulnerable" door de UNESCO-wereldatlas van bedreigde talen.[1]
Portaal  Portaalicoon   Taal

Limburgs is de naam van een groep nauw verwante taalvariëteiten die voornamelijk gesproken worden in zowel de Nederlandse als de Belgische provincie Limburg en in een aangrenzend gebied in het uiterste westen van Duitsland. Het Limburgs is geen eenheidstaal, maar sprekers van de Limburgse dialecten zien deze over het algemeen wel als behorende tot één geheel.[2]

De Limburgse dialecten onderscheiden zich met name door de aanwezigheid van stoot- en sleeptonen, waarmee de sprekers het onderscheid tussen meervoud en enkelvoud kunnen aangeven of een verschil in betekenis kunnen maken. De taalafstand tot het Standaardnederlands is relatief groot omdat de Limburgse dialecten nauwelijks aan de vorming hiervan heeft deelgenomen, met uitzondering van het Frans zijn de dialectgrenzen echter vloeiend. Samen met het Vlaams, Brabants, Hollands, Zeeuws en het Kleverlands is het Limburgs één van de Nederfrankische taalvariëteiten.[3][4][5][6][7][8][9]

Sinds 19 maart 1997 is het Limburgs in Nederland binnen de provincie Nederlands-Limburg als regionale taal erkend.[10]

Verspreiding en onderverdeling van de Zuid-Nederfrankische dialecten in Duitsland, Nederland en België. 1 Oost-Limburgs-Ripuarisch 2 Oost-Limburgs 3 Centraal-Limburgs 4 West-Limburgs 5 Truierlands 6 Getelands

Definities en classificatie

Er bestaan meerdere, vaak deels overlappende, definities rondom de precieze afbakening van het Limburgs en de Limburgse taalvariëteiten, de classificatie ervan en hun positie binnen bredere en kleinere taalverbanden.

Binnen de algemene taalkunde wordt het Limburgs traditioneel vaak als een van de hoofddialectgroepen binnen het Nederlands, dan wel het Nederfrankisch gezien, samen met de andere hoofddialecten: Vlaams, Zeeuws, Brabants, Hollands en Kleverlands.[11][12][13][14][15][16] Binnen deze gebruikelijke categorisering vormen de Limburgse taalvariëteiten met betrekking tot bepaalde taalaspecten een afwijkende groep. Zo is het Limburgs binnen het Nederlands-Nederfrankische taallandschap uniek vanwege zijn gedeeltelijke deelname aan de Tweede Germaanse klankverschuiving, het gebruik van stoot- en sleeptonen en zijn beperkte rol in de formatie van de Nederlandse standaardtaal, waar het zodoende, relatief gezien, ver van af staat.[17]

De Limburgse taalgroep wordt binnen dit kader, naar gelang de gebruikte criteria, verschillend op- en ingedeeld. In de meest gebruikelijke en strikt taaltypologische zin kan het geldingsbereik van het Limburgs gedefinieerd worden als het gebied dat zich tussen twee isoglossen, de Benrather linie (maken/machen) en de Uerdinger linie (ik/ich) bevindt.[18][19] Dit gebied komt echter niet geheel overeen met wat in het dagelijks taalgebruik veelal met de term Limburgs bedoeld wordt, te weten alle dialecten die traditioneel in Belgisch en Nederlands-Limburg gesproken worden. Niet alle dialecten uit deze provincies vallen ook in taalkundige zin onder het Limburgs. Zo behoren de taalvariëteiten in het uiterste zuidoosten (zoals het Kerkraads, Bocholtzer en het Vaals) typologisch tot het Ripuarisch, behorende de meest westelijke dialecten van Belgisch-Limburg tot het Brabants en vallen ook de Noord-Limburgse dialecten buiten deze definitie, hoewel ze door zowel sprekers als toehoorders Limburgs genoemd worden. Omgekeerd, behoort het Budels taalkundig gezien tot het Limburgs ondanks dat het in de provincie Noord-Brabant gesproken en door de sprekers als Brabants ervaren wordt.[20][21][22]

De definities van het Limburgs vertonen verschillen per tijdvak. Zo zagen Nederlandse en Vlaamse taalkundigen, in tegenstelling tot veel Duitse dialectologen, de Uerdinger lijn in de periode voor de jaren zeventig niet als begrenzing omdat deze zich pas in Hoge Middeleeuwen vanuit Duitstalige gebied (de zogenaamde Keulse expansie) naar haar huidige positie verplaatste. Begin 21ste eeuw zijn er na de introductie van nieuwe methoden binnen de dialectometrie door taalwetenschappers opnieuw vraagtekens gezet bij de noordelijke begrenzing van het Limburgs door de Uerdinger lijn. Vernieuwend zijn ook de pogingen om het verschijnsel van stoot- en sleeptonen als bepalend kenmerk van het Limburgs in strikte zin te gebruiken.[23][24]

De Nederlandse overheid maakt binnen de erkenning van het Limburgs als streektaal in het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden en het Convenant Limburgs gebruik van een strikt politiek-geografische definitie van het Limburgs, zijnde alle inheemse dialecten binnen de Nederlandse provincie Limburg.[25]

Geschiedenis

De historische taalfases van het Limburgs zijn het Oudnederfrankisch/Oudnederlands, Oudoostnederfrankisch/Oudoostnederlands en het Middelnederlands, waarbij het in alle gevallen ruime en intern diverse taalcategorieën betreft.[17][18][26][27]

In het Oudnederlandse taalgebied ontstond rond de 8e eeuw een scheiding, doordat deze taal in het zuidoosten van het huidige Nederlandse taalgebied onder invloed van het Merovingische en vooral ook het Karolingische hof kwam. Het zwaartepunt hiervan lag rondom Aken, Luik en Keulen. Hier werden echter geen Oudnederlandse, maar Oudhoogduitse dialecten gesproken. Secundaire centra waren in die tijd Maastricht en Tongeren, plaatsen die wel in het Limburgse taalgebied lagen.

In het Oudnederlandse taalgebied bevonden zich destijds − zeker na de ondergang van Dorestad in het midden van de 9e eeuw − geen steden die het politiek-economische belang (en het bijbehorende prestige) van deze nederzettingen konden evenaren, een situatie die zich tot de opkomst van de Vlaamse steden in de late 10e en vroege 11e eeuw zou handhaven. Hierdoor vond er, in het bijzonder langs de Rijn en de Maas, een verspreiding plaats van bepaalde Hoogduitse kenmerken onder de oostelijke Oudnederlandse dialecten. De voornoemde ontwikkelingen worden ook wel de Keulse expansie genoemd. Een specifiek voorbeeld is de aanwezigheid van de ik-ich-isoglosse (een kernmerk van de Tweede Germaanse klankverschuiving) in Middelnederlandse vormen van het Limburgs, terwijl deze verschuiving van ik naar ich in het Oudoostnederlands (de directe voorloper van de huidige dialecten in Midden- en Zuid-Limburg) nog niet had plaatsgevonden. Uit deze periode dateren ook de Wachtendonckse Psalmen, die in deze taal zijn geschreven.[28]

Met de dominantie van de Brabantse dialecten (de Brabantse expansie) volgde een ontwikkeling in omgekeerde richting met typisch Middelnederlandse klankontwikkelingen − zoals eindklankverscherping, assimilatie en klinkerreductie − die zich langs de afnemende Hoogduitse invloeden doorzetten. Desalniettemin, en ondanks het feit dat de plaatselijke woordenschat vrijwel geheel Nederfrankisch van aard bleef, is het Limburgs uit deze periode over het algemeen te onderscheiden van de overige tot het Middelnederlands gerekende hoofdgroepen (het Hollands, Vlaams, Brabants en Oost-Middelnederlands).[noten 1]

De vroege middeleeuwen eindigden met nieuwe ontginningen, bevolkingsgroei en een sterk verbeterde infrastructuur die interactie over langere afstanden makkelijker maakten. Onder de invloed van een politieke en territoriale expansie van de Brabantse hertogen na de Slag bij Woeringen (1288) heroriënteerde de Limburgse regio zich in deze periode. Het oude hertogdom Limburg, het graafschap Dalhem en het huidige Nederlands Zuid-Limburg stonden als de zogeheten Landen van Overmaas nu onder bestuur van het hertogdom Brabant. In plaats van dat men zich bleef richten op de nabijgelegen Duitse steden verschoof het zwaartepunt van de economische en culturele betrekkingen naar het westen, waar de bloeiende Brabantse steden, en verderop in Vlaanderen Gent, Brugge en Ieper lagen. Daardoor was in deze gebieden de Brabantse schrijftaal in de eeuwen daarna dominant. De overname van Brabantse kenmerken vond eerst en vooral plaats in de dialecten in het huidige Belgisch-Limburg. Enkele uitzonderingen zijn Maastricht en Weert, die als huidige Nederlands-Limburgse steden ten westen van de Maas liggen en daarom historisch en taalkundig gezien meer overeenkomsten met Belgisch-Limburg hebben. Maastrichts en Weerts worden dan ook meestal samen met de Belgisch-Limburgse dialecten Tongers en Genks in de Centraal-Limburgse dialectengroep geplaatst.

Toen rond het begin van de 16e eeuw de eerste verregaande pogingen werden gedaan om het Nederlands te standaardiseren, was de basis daarvan vooral het Brabants. Toen tijdens de Tachtigjarige Oorlog Antwerpen viel, verschoof het culturele, politieke en economische zwaartepunt naar de Noordelijke Nederlanden, in het bijzonder het gewest Holland. Het gevolg was dat het Hollands, echter op basis van het Brabants, een grote invloed kreeg op de vorming van de Nederlandse standaardtaal, meer in het bijzonder op de uitspraak. Hierdoor zijn er tegenwoordig relatief weinig sporen van de Limburgse dialecten terechtgekomen in de Nederlandse standaardtaal.

De oudste in een Limburgs dialect geschreven teksten dateren uit de 19e eeuw. Een voorloper is het in het Maastrichts geschreven Sermoen euver de Weurd ("Preek over de woorden") uit 1729. Het eerste gedrukte Nederlands-Limburgse woordenboek verscheen in 1884. Pioniers van het in kaart brengen van de Limburgse dialecten waren de Leuvense, maar in Maastricht geboren en opgegroeide hoogleraar Pieter Willems (1840-1898) en de Utrechtse, later Nijmeegse hoogleraar Jos. Schrijnen (1869-1938). Zij deden hun onderzoeken vooral aan de hand van schriftelijke enquêtes. In 1939, ruim vijftig jaar na het onderzoek van Willems, toonde de Brabantse dialectoloog Toon Weijnen (1909-2008) aan dat de onderlinge verschillen tussen de Nederlands-Limburgse dialecten waren afgenomen, mogelijk veroorzaakt door de grotere mobiliteit.[29]

In de 20e eeuw ontstond er, mede door de opkomst van radio en televisie als nieuwe media, een groot verschil tussen de mate waarin dialect gesproken wordt in België, Nederland en Duitsland. In België verloor het Zuid-Nederfrankisch dialect terrein aan het Verkavelingsvlaams, in Duitsland werd er steeds meer het Rijnlands regiolect gesproken.[30] In Nederlands-Limburg bleef het aantal dialectsprekers lange tijd redelijk constant, mede door het gebruik van dialect op de regionale radio en tv. Uitzonderingen zijn Heerlen, waar het Heerlens Nederlands het plaatselijke dialect grotendeels heeft vervangen, en Maastricht, waar door de komst van de Universiteit Maastricht (met een grote populatie buitenlandse studenten en medewerkers) het Maastrichts terrein heeft verloren.

Kenmerken

Toonaccent

Zie Stoottoon en sleeptoon voor het hoofdartikel over dit onderwerp.
De Limburgs-Ripuarisch-Moezelfrankisch-Luxemburgse tonaliteit. Deze kaart brengt het verspreidingsgebied in beeld van wat linguïstisch als hoofdkenmerk van het Limburgs wordt gezien: het betekenisdragend verschil a.h.v. toonhoogte.
Tweetalig plaatsnaambord in Roermond

Evenals naburige Ripuarische variëteiten (en enkele andere Indo-Europese talen zoals het Lets, Servo-Kroatisch, Sloveens en Zweeds) maken sommige Limburgse dialecten gebruik van toonaccent: een verschil in toonhoogte als distinctief kenmerk, dat wil zeggen om een verschil in betekenis uit te drukken.[31] Het Limburgse woord bein kan bijvoorbeeld zowel 'been' (enkelvoud) als 'benen' (meervoud) betekenen. Deze woorden verschillen alleen in de toonhoogte waarop ze worden uitgesproken: het enkelvoud heeft een hoge vlakke sleeptoon, het meervoud een dalende stoottoon. Toonverschillen in het Limburgs worden verder onder andere gebruikt om verschillende vormen van het bijvoeglijk naamwoord te maken, maar ook om woorden te onderscheiden die in het Nederlands gelijkluidend zijn. Zo wordt in veel Limburgse dialecten het voorzetsel bij onderscheiden van de naam van het insect doordat de eerste een sleeptoon heeft en de tweede een stoottoon. Een ander goed voorbeeld van deze tonaliteit zijn de Maastrichtse woorden voor 'steen' en 'stenen'. Deze worden allebei geschreven als stein. Alle klanken zijn bij beide woorden hetzelfde, alleen is de ei onderhevig aan tonaliteit:[noten 2]

Eine stein [ʃtɛ́íːn²]? 'een steen'; hierin is de ei-tweeklank lang, en gaat de hoogte licht omhoog aan het einde van de sleeptoon.
Twie stein [ʃtɛ́ìn¹]? 'twee stenen'; hierin is de ei-tweeklank bijzonder kort, en daalt de stoottoonhoogte snel naar beneden.

De noordelijke isoglosse van het gebied waar tweetonigheid voorkomt ligt over Weert, onder Meijel en met een bochtje over Venlo en Arcen heen. Venray ligt dus buiten dat gebied; mede daarom wordt het Venrays meestal niet tot het Limburgs, maar tot de Brabants-Limburgse overgangsdialecten gerekend. Naar het westen toe loopt de tonaliteitslijn over Budel en Maarheeze heen en snijdt ze Lommel, de neus van West-Limburg en het gebied rond Sint-Truiden af.

De grens in werkelijkheid niet zo scherp als ze vaak wordt getekend. Bijna steeds is er buiten het tonaliteitsgebied een strook waar men de twee tonen wel kent, maar waar ze niet in oppositie gesteld worden en dus geen betekenisverschil uitmaken. Ook zijn er gebieden waar de twee tonen de kwaliteit van de klinkers zelf zo hebben veranderd, dat de woorden die oorspronkelijk alleen door stoot- en sleeptoon uit elkaar gehouden werden nu steeds andere klinkers hebben. Dit verschijnsel vindt men ten zuiden van Maastricht, in de gemeenten Riemst en Eijsden-Margraten. Ook het Weerts heeft zijn toonoppositie ingeruild voor een oppositie tussen verschillende klinkers.

Onderzoek van José Cajot uit 2001 wees uit dat in enkele dialecten ten zuidwesten van Maastricht het onderscheid tussen stoot- en sleeptoon niet langer distinctief was, terwijl in Belgisch-Limburg het onderscheid tussen stoot- en sleeptoon niet meer bestond in het dialect van Riemst.[32]

Er bestaan verschillende theorieën over de precieze manier waarop dit verschijnsel in het Limburgs is ontstaan. In het algemeen is men het erover eens dat de oorsprong in en rond Keulen gezocht moet worden. Een mogelijke verklaring is dat het toonverschil is ontstaan toen in de Middeleeuwen in het Keulse dialect in sommige woorden de sjwa aan het eind wegviel. Deze verklaring is echter problematisch; woorden die nu een stoottoon hebben, zouden op deze manier eerder een sleeptoon hebben moeten krijgen als gevolg van de grotere lettergreeplengte. Een recentere en iets meer voor de hand liggende verklaring is dan ook, dat de Limburgse sleeptoon oorspronkelijk een imitatie is van de gedeeltelijke klinkerverlenging in het enkelvoud van sommige woorden die in de aangrenzende Ripuarische dialecten plaatshad. In de uitspraak van woorden als Tal werd een volledige klinkerverlenging – zoals die in de Duitse standaardtaal wel plaatsvond – in Keulen en omgeving vermoedelijk gemeden, omdat in deze zelfde dialecten de eindsjwa van het meervoud toen net was verdwenen. Enkel- en meervoud zouden zo anders volledig zijn samengevallen. Deze verklaring wordt des te aannemelijker doordat de articulatie van de aldus ontstane halflange klinker in het enkelvoud heel dicht komt bij wat nu de sleeptoon heet.[33]

Klankinventaris

Klinkers

Het Limburgs, zoals gecodificeerd in de zogenaamde Veldekespelling, heeft meer klinkers dan het Standaardnederlands. Het klinkerarsenaal vertoont grote overeenkomsten met de Nedersaksische dialecten, in het bijzonder het Achterhoeks, het Twents en het Drents. Het hier gestelde heeft geen betrekking op de West-Limburgse dialecten. De spelling in het overzicht is de Veldekespelling.

Korte klinkers

klank voorbeeld uitspraak IPA
a kat als in het Ndl. /ɑ/
e bel tussen Ndl. a en e /æ/
e de sjwa /ə/
è sjtèl tussen Ndl. e en i /ε/
i hin ("kip") als in het Ndl. /ı/
o kop als in het Ndl. /ɔ/
ó sjtóp ("stoep") geronde en meer gesloten o /o/
ö dörp als de oe in het Fr. oeuf /œ/
u un ("ui") als in het Ndl. /ʏ/

In het Weerts komen ook de â, ê, î, ô, û voor, wanneer een klinker als sleeptoon wordt uitgesproken. In de andere Limburgse dialecten wordt hier geen onderscheid in gemaakt qua schrijfwijze.

Lange klinkers

klank voorbeeld uitspraak IPA
a(a) aaf ("af") als in het Ndl. /a:/
ae gaere ("graag") tussen aa in paar en ai in fair in /æ:/
ao maon ("maan") benadert de oo uit oor /ɒ:, ɔ:/
äö sjäöp ("schapen") als de oe uit het Fr. soeur (lange ö) /œ:/
ee leef ("lief") Ndl. ee zonder naslag /e:/
èè/ei trèèn ("trein")* als de è uit het Fr. mère /ε:/
eu geut ("goot") Ndl. eu zonder naslag /ø:/
ie wies ("wijs") als in het Ndl.; dikwijls langer /i(:)/
oe hoes ("huis") als in het Ndl.; dikwijls langer /u(:)/
o(o) good ("goed") Ndl. oo zonder naslag /o:/
uu kruus ("kruis") als in het Ndl.; dikwijls langer /y(:)/

*: De klank èè komt maar beperkt voor (komt in Maastricht relatief gezien vaker voor, en wordt daar geschreven als "ei"), als dialectische variant op ei/ij.

Tweeklanken

NB: Veel van deze tweeklanken komen slechts in een beperkt aantal dialecten voor; sommige sluiten elkaar uit (dat wil zeggen: komt de ene tweeklank voor, dan kan de andere, daarop lijkende klank niet optreden). Dit is het geval met de ieë, en , met de oeë, oa en wa en met de , en .

Ook valse diftongen (als aw en ej) zijn opgenomen.

klank voorbeeld uitspraak IPA voorkomen
aaj vlaaj ("vlaai") aa met j [a:j]? vrij algemeen
aoë raoëd ("raad") ao met naslag [ɒ:ə]? Midden-Heuvelland
äöj dräöj ("draden") äö met j [œ:i]? vrij algemeen in NL-Limburg
au paus als in het Ndl. [ɑu]? algemeen
aw klaw ("klauw") a met halfvocaal w [ɑw]? vrij algemeen
ei, ij bein ("been") als in het Nederlands [εi]? algemeen
eie beier ("bier") vloeiende overgang ei naar sjwa [εiə]? Sittards
ej hej ("had", conj.) e met j [æj]? vrij algemeen
ew vewke ("vouwtje") e met halfvocaal w [æw, εw]? vrij algemeen, maar niet frequent
ieë Wieërt ("Weert") ie met naslag [i:ə]? Midden-Limburg en Parkstad Limburg e.o. (NL-Limburg)
hièr ("heer") vloeiende overgang i naar è [iε]? Valkenburg e.o.
kjès ("kaas") valse tweeklank; lijkt op [jε]? Meerssen e.o.
i-j bi-j (''bij'') als de korte ''i'' en een ''j'' aan elkaar, komt vaak voor bij

woorden die in het Nederlands een ij of ei zijn; lijkt op ej

[ı:j] Weert e.o
oa sjoan ("mooi") vloeiende overgang o naar a [ɔɑ]? Valkenburg en Geleen e.o.
oea sjoeal ("school") oe met a-naslag [u:ɑ]? o.a. Montfort
oeë broeëd ("brood") oe met naslag [u:ə]? Midden-Limburg en Parkstad Limburg e.o. (NL-Limburg)
oj mojl ("bek") o met j [ɔj]? vooral Maastricht
ou oug ("oog") als in het Ndl., vaak richting ow [ɔu, ɑu]? algemeen
kuël ("kool [plant]") uu met naslag [y:ə]? Midden-Limburg en Parkstad Limburg e.o. (NL-Limburg)
huèr ("hoor") u gevolgd door è [yε]? Valkenburg en Geleen e.o.
ui huid ("hoofd") als in het Nederlands, maar met j-naslag yi]? algemeen, maar weinig frequent
wa dwad ("dood") valse tweeklank, lijkt op oa [wɑ]? Meerssen e.o.
wjè grwjètsj ("trots") valse tweeklank, lijkt op [wε]? Meerssen e.o.

Umlaut

Zoals hierna toegelicht zal worden komt in alle Limburgse dialecten veel umlaut voor, gewoonlijk met een grammaticale achtergrond. Er zijn vaste umlautpatronen, hieronder gegeven en toegelicht aan de hand van een verkleinwoord.

klank voorbeeld
a > e man - menneke
aa > ae aap - aepke
ao > äö haor ("haar") - häörke
o > ö pot - pötje
ó > u sjtóp - sjtupke
oe > uu hoes - huuske
ou > ui droum ("droom") - druimke

In sommige dialecten is de umlaut van aa in bepaalde of zelfs alle gevallen verschoven naar de ee (vb. Maastrichts aap - eepke i.p.v. aepke)

Medeklinkers

Deze wijken belangrijk minder van het Nederlands af dan de klinkers. Om die reden zullen slechts de bijzondere klanken hier worden weergegeven.

klank voorbeeld uitspraak
ch ach(t) ("acht") stemloze velare fricatief ("zachte g")
g good stemhebbende velare fricatief
gk zègke ("zeggen") g als in En., Du. of Fr.
r raad ("wiel") keel-r, behalve rond Stein en Neer
w wae(m) ("wie") een halfvocaal, tussen Ndl. en En. w in

In het gebied tussen Weert, Reuver, Bocholt en Sittard komt bovendien mouillering voor. Dat wil zeggen dat de t en de d aan het eind van een woord vaak wat palataler worden uitgesproken: als tj en dj. De eindklank -nt/nd kan dan ook in -nj veranderen: Roermondenaren noemen hun stad bijvoorbeeld Remu(u)nj.

T-deletie

De meeste Limburgse dialecten kennen t-deletie, het verschijnsel dat de t wegvalt na de medeklinkers ch, f, g, k, p en s. Bij een m en een ng is assimilatie vereist tot p resp. k. In andere dialecten wordt de t (vaak gemouilleerd, zie boven) wel uitgesproken. Dit is bijvoorbeeld het geval in het Weerts of de westelijke 'Dommellandse' dialecten (Pelt, Achel).

Regressieve assimilatie

Waar in het Nederlands progressieve assimilatie heerst, doet het Limburgs in veel gevallen aan regressieve assimilatie. Dat wil zeggen dat een harde (stemloze) medeklinker in een zachte (stemhebbende) verandert als er een klinker of zachte medeklinker op volgt. Woordgroepen als "pak aan" worden door een Limburger - vaak ook in zijn Nederlands - als "pagk aan" uitgesproken. (Dit geldt ook in het Luxemburgs en in de centraal-westelijke dialecten van het Duits.) Een veel duidelijker voorbeeld vindt men in de vervoeging van zwakke werkwoorden: de kofschip-regel is in het Limburgs volkomen onbekend, alle zwakke werkwoorden vormen hun verleden tijd met -de. Als de voorgaande stammedeklinker stemloos is, wordt hij stemhebbend. Make ("maken") heeft dus als verleden tijd maagkde, vatte wordt vadde (in de meeste gevallen, soms wordt het "maagket" of "vattet").

De regressieve assimilatie wordt niet uitgeschreven.

Grammatica

Woordgeslachten en lidwoorden

Het Limburgs kent traditioneel drie woordgeslachten: mannelijk, vrouwelijk en onzijdig.

De bepaalde lidwoorden zijn afgeleid van de aanwijzende voornaamwoorden: dae voor het mannelijk, die voor het vrouwelijk en het meervoud en dat (of dèt) voor het onzijdige geslacht. In hun lidwoordfunctie worden die gewoonlijk verkort. Het lidwoord voor mannelijke woorden is de, in het noorden en westen (tot aan Maastricht) vaak d'n voor sommige klanken (zie bdht-klinkerregel). In het Heuvelland zegt men d'r. Het lidwoord voor vrouwelijk en meervoud is altijd de en het onzijdige lidwoord (tevens voor alle verkleinwoorden) is 't. Achter een voorzetsel gebruikte men vroeger vaak g'nne of g'n. Deze vorm komt nog voor in straat- en huisnamen: i g'nne caffie (in het café, in het Limburgs mannelijk); a g'n keerk (nabij de kerk); a g'n ing (aan het eind, aan de rand van het dorp). Thans is dit alleen nog in het oostelijke Heuvelland in levendig gebruik.

Het onbepaalde lidwoord is gebaseerd op het telwoord ein (net als in het Nederlands). Het heeft als vormen eine(n) voor het mannelijk, ein voor het vrouwelijk en ei voor het onzijdig geslacht. Bij de onzijdige vorm vindt dus n-apocope plaats. In veel dialecten is dit verschijnsel onder invloed van het Nederlands echter bezig te verdwijnen of al verdwenen. Bovendien wordt de -n niet afgekapt als er een klinker op volgt. Onbetoond worden de vormen 'ne(n), 'n en e.

Woordgeslacht

In tegenstelling tot de Nederlandse standaardtaal en de Noord-Nederlandse dialecten maakt het Limburgs een onderscheid tussen mannelijke, vrouwelijke en onzijdige lidwoorden, verder komt het genus met name bij het bezittelijk voornaamwoord terug.

Voorbeelden[34]
Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig
d'n auto de lamp 't water
dezen auto dees lamp dit water
daen auto die lamp dat water
mienen auto mien lamp mie water

Meervoudsvorming

Naast meervoudsvorming door middel van stoon- en sleeptonen, kent het Limburgs ook veel zelfstandige naamwoorden zonder meervoudsuitgang.

Voorbeelden[35]
Limburgs Nederlands
sjoon schoen, schoenen
paej pad, paden
tek tak, takken
smeej smid, smeden

Verkleinwoorden

Verkleinwoorden worden in de meeste gevallen gevormd met het suffix -ke, zoals in het Brabants. Na een d of een t volgt de uitgang -je, in sommige dialecten -sje. Zoals reeds hierboven aangegeven krijgen verkleinwoorden consequent umlaut op de beklemtoonde medeklinker, indien dat mogelijk is. Dit gebeurt ook in vreemde woorden, en zelfs nog rigoureuzer dan in bijvoorbeeld het Duits. Onderzoek van Pierre Bakkes leverde op dat het woord radio in het Roermonds zelfs twee umlauten kreeg: raedieuke, omdat er een bijklemtoon ligt op de laatste o.

Er zijn slechts enkele onregelmatige verkleinwoorden. Kind(j) wordt kinneke of kiendje, "een beetje" kan behalve e bitje ook e bitteke zijn. In sommige dialecten hebben klankinterne processen voor meer gevallen gezorgd die zich niet aan de regels houden. Zo maakte diftongering in het Maastrichts dat het verkleinwoord van hoes huiske werd (en niet huuske bleef, zoals oostelijker), en werd door ontronding het Hasseltse boek ("boek") tot biekske (niet *buukske, wat het ooit geweest moet zijn).

Oude naamvalsvormen

Er zijn vijf naamvallen en twee andere hebben nog wat sporen achtergelaten. Oorspronkelijk kende het Limburgs er vier: nominatief, genitief, datief en accusatief. Verder waren er nog wat sporen van de instrumentalis. Later zijn er twee naamvallen bijgekomen, de locatief en de vocatief.[bron?]

  • Instrumentalis

De instrumentalis komt nog in één geval voor, namelijk met dèstö (dèstö baeter, 'des te beter'). De instrumentalis is vervangen door de datief.

  • Vocatief

De vocatief is een dode naamval. Zij ontstond door verzwakking van woorden in een uitroep. Ze komt nog bij een tiental woorden voor. De bekendste vormen zijn hèr (van hieër, 'heer'), miens ('meneer', van miensj, 'man/mens') en vrèwme ('mevrouw', van vrówmès, 'vrouw'). De vocatief is voor de rest vervangen door de nominatief/accusatief.

  • Locatief

Een overblijfsel van locatief vindt men in heives ('naar huis'). Heim wordt in op heives a vervoegd.

Bijvoeglijke naamwoorden

Bijvoeglijke naamwoorden worden in de meeste Limburgse dialecten op een geheel andere manier verbogen dan in het Nederlands. Alleen in Venlo e.o. is eenzelfde systeem in gebruik als in het Nederlands.

Het Limburgs maakt geen verschil tussen sterke en zwakke verbuiging. In het Nederlands dient na aanwijzende voornaamwoorden en bepaalde lidwoorden ook bij onzijdige woorden een -e toe te voegen ("dat oude huis"), terwijl er bij onbepaalde lidwoorden en afwezigheid van lid- of voornaamwoorden bij het onzijdig die -e moet weglaten ("een oud huis"). In het Limburgs daarentegen is het in alle gevallen verplicht om bij onzijdige woorden in het enkelvoud geen uitgang aan te plakken.

Dat awd hoes
'n Awd hoes

Er bestaan twee klassen bijvoeglijke naamwoorden. Leden van de eerste klasse krijgen als ze bij een mannelijk zelfstandig naamwoord horen een uitgang -e(n) (de -n verschijnt onder dezelfde omstandigheden als eerder bij het lidwoord besproken), bij vrouwelijke en meervoudige woorden een uitgang -e, en bij onzijdige woorden geen uitgang. Als voorbeeld volgt hier het adjectief sjterk ("sterk"):

  • 'ne Sjterke mins ("mens")
  • 'n Sjterke leefde ("liefde")
  • E sjterk verhaol
  • Sjterke buim ("bomen")

In de tweede klasse echter wordt bij vrouwelijke en meervoudige woorden de -e afgekapt. Daardoor is de vorm hier gelijk aan die van onzijdige woorden. Er is vaak echter nog wel een toonverschil: de vrouwelijke/meervoudige vorm heeft altijd de stoottoon, de onzijdige vorm kan ook een sleeptoon hebben. Het afkappen van de -e vindt plaats als de stam van het adjectief uitgaat op een f, j, l, m, n, ng, r of w, en vaak ook na een g of s. Een (Maastrichts) voorbeeld met het woord sjoen "mooi":

  • 'ne Sjoène maan
  • 'n Sjoèn vrouw
  • E sjoên keend
  • Sjoèn lui

(De accenten geven de tonen aan; een accent grave voor de stoottoon, een accent circonflexe voor de sleeptoon. Die worden gewoonlijk niet uitgeschreven.)

Voornaamwoorden

De aanwijzende en betrekkelijke voornaamwoorden zijn, zoals boven gezegd, dae, die en dat. In veel dialecten, waaronder de meeste van Nederlands-Limburg, kent men traditioneel een naamvalsonderscheid bij het mannelijk woordgeslacht: de datief en accusatief van dae is daen. Meer naar het westen wordt deze bijvorm gebruikt als er een klinker op volgt, ongeacht de naamval (bijvoorbeeld dee-deen in het Maastrichts).

Het vragend voornaamwoord voor personen is wae. Ook dit heeft in het oosten een datief/accusatiefvorm: waem.

Het wederkerend voornaamwoord zich is in de meeste Limburgse dialecten aanwezig en wordt dus niet vervangen door z'n eige. Het woord elkaar bestaat juist weer niet: hiervoor gebruikt men constructies als zich óngerein.

In de persoonlijke voornaamwoorden valt het bestaan van doe (verwant met het Middelnederlandse en Duitse du) voor "jij" op. Behalve in het westen van het Limburgse taalgebied is dit algemeen aanwezig, hoewel men vaak ook de voorwerpsvorm dich voor het onderwerp gebruikt. In de zuidelijke helft van Belgisch-Limburg kent men het woordje dzjië voor ofwel jij of jullie; het gebruik komt overeen met dat van het westelijkere, Brabantse gij, oorspronkelijk een meervoudsvorm.

Voor het Nederlandse jullie (2de persoon meervoud) wordt in veel Limburgse dialecten of gèr (gij) gebruikt, in het westen van het Limburgse taalgebied is dit het Brabantse gèllie (gij-lieden), omdat men er de -vorm zoals in het nabije Brabants al voor het enkelvoud gebruikt.

Ten slotte gebruiken de meeste Limburgse dialecten het in de nominatief en häöm in de datief/accusatief voor de derde persoon vrouwelijk enkelvoud, voor zij en haar dus. Dit gebeurt dan alleen met vrouwen met wie men goed vertrouwd is en tegen wie men doe en dich zou zeggen. Naar onbekende vrouwen en vrouwen voor wie men ontzag wil tonen, inclusief de eigen moeder, wordt wel met zie en häör verwezen:

  • Maria van der Hoeven is in Meersje gebore, meh ze woont dao allewiel neet mjè.
  • Ich zoog gister mien zöster nog, 't haet mich dich de groete laote doon.

Een uitzondering hierop vormt het Maastrichts, waarin het als onbeschoft geldt met een onzijdig voornaamwoord naar een vrouw te verwijzen.

Werkwoorden

Een Limburgs werkwoord heeft in de tegenwoordige tijd de volgende kenmerken:

  • geen uitgang voor de eerste persoon enkelvoud
  • -s (-st bij dialecten die geen t-deletie kennen) voor de tweede persoon enkelvoud
  • -t voor de derde persoon enkelvoud (tenzij de wet van de t-deletie dat niet toestaat, dan komt er geen uitgang)
  • -e voor de eerste en derde persoon meervoud, -t voor de tweede persoon meervoud (ook hier geldt uiteraard dat de klankwetten dit moeten toestaan).

Als voorbeelden volgen hier het Roermondse heure "horen" en pakke "pakken".

Roermonds
heure
  • ich heur
  • doe heurs
  • hae heurt
  • veer/zie heure
  • geer heurt
pakke
  • ich pak
  • doe paks
  • hae pak
  • veer/zie pakke
  • geer pak
Weerts
huuëre
  • ich huuër
  • dich huuërs(t)
  • hae/gae (ev) huuërtj
  • vae huuëre
  • gae huuërtj
pakke
  • ich pak
  • dich paks(t)
  • hae / gae (ev) paktj
  • vae pakke
  • gae paktj

Bij de vervoeging van sterke werkwoorden in de tegenwoordige tijd treedt geregeld umlaut op in de tweede en derde persoon enkelvoud. Deze umlaut verloopt niet volgens de strakke regels die voor verkleinwoorden gelden. Als voorbeeld volgt valle "vallen".

valle
  • ich val
  • doe vils
  • hae vilt
  • veer/zie valle
  • geer valt

Verder bestaan er nog veel werkwoorden met onregelmatigheden in hun tegenwoordige tijd, veel meer dan in het Nederlands. Vergelijk bijvoorbeeld zègke ("zeggen") - hae zaet. Geheel onregelmatig is het werkwoord zeen/zien "zijn", net als in alle Germaanse talen. Als voorbeeld volgen hier het Maastrichts, Sittards en Weerts waaruit ook de grote onderlinge verschillen blijken.

zien
  • iech bin
  • diech bis
  • heer is
  • veer/zie zien
  • geer zeet
zeen
  • ich bön
  • doe bös
  • hae is
  • veer/zie zint
  • geer zeet
zeen
  • ich bin
  • dich bis(t)
  • hae is
  • vae zeen
  • gae zeetj

De meeste Limburgse dialecten kennen twee onvoltooide deelwoorden, een voor bijvoeglijk en een voor bijwoordelijk gebruik.

Het onvoltooid deelwoord voor bijvoeglijk gebruik kent geen afwijkingen ten opzichte van het Nederlands en wordt gevormd op -end. De verbuiging kent geen afwijkingen ten opzichte van gewone bijvoeglijke naamwoorden.

De zjweitenden atleet rende nao de finish direk in de erm van zien vrouw.
't Vervoelend febrik mót euver twie jaor gesjlote waere.

Hiernaast hebben de meeste Limburgse dialecten dus nog een onvoltooid deelwoord, dat niet op -end, maar op -entaere eindigt. Dit deelwoord - het wordt in sommige dialectgrammatica's gerundium genoemd - geeft aan dat het onderwerp van de zin een doorgaande handeling verricht tegelijk met de handeling die in het gezegde genoemd wordt. Deze handeling is dus feitelijk een nevenactiviteit.

Zingentaere kaom hae toes ("Zingend kwam hij thuis")
Kinder mótte sjpaelentaere liere ("Kinderen moeten spelend leren")

Dit gerundium ontbreekt in een noordelijk deel van het Limburgs taalgebied, dat Venlo, Weert en Roermond als definiërende punten heeft. In Belgisch-Limburg is het daarentegen zeer algemeen verspreid, ook in het westen, waar veel andere Limburgse taalkenmerken een voor een verdwijnen naarmate men verder in westelijke richting gaat. In sommige dialecten eindigt het door de noodzaak die de klankwetten oplegt niet op -entaere maar op -entere (zo heet een Maastrichtse spellingsgids Speu-len-te-re spelle).

In de onvoltooid verleden tijd vormen alle regelmatige werkwoorden hun persoonsvormen op -de, zoals reeds hierboven betoogd. Hier worden grotendeels dezelfde persoonsuitgangen als bij de tegenwoordige tijd gebruikt, maar niet bij de derde persoon enkelvoud: die krijgt hier net als in alle andere Germaanse talen geen uitgang. Tegenwoordig raakt ook de -t bij de tweede persoon meervoud in onbruik.

Er is een aanzienlijke groep onregelmatig zwakke werkwoorden met in de verleden tijd een stam op -t, bijvoorbeeld heure - ich hoort en veule ("voelen") - ich voolt.

Het voltooid deelwoord wordt gevormd op -d. Als de wetten van de t-deletie dit niet toestaan verdwijnt ze, om bij de verbogen vorm weer op de duiken: make - gemaak, maar gemaakde (uitspraak gemaagkde).

De gebiedende wijs kent twee vormen: een voor het enkelvoud (de stam alleen) en een voor de beleefdheidsvorm en het meervoud (stam + t, indien mogelijk). Onregelmatige werkwoorden hebben dikwijls zeer afwijkende vormen voor beide varianten. De gebiedende wijs meervoud wordt niet alleen door iedereen nog gebruikt, ze wordt, in het doe-gebied althans, ook nog goed gescheiden van de gebiedende wijs enkelvoud gebezigd.

Werkwoordsafleiding

Het Limburgs kent een eigen vorming van zelfstandige naamwoorden uit werkwoorden door toevoeging van het prefix ge- en het affix -s. Bijvoorbeeld: gedoons of gedeuns (‘gedoe’) en gevaers (‘rijtuig’), afgeleid van respectievelijk de werkwoorden ‘doen’ en ‘varen’.[36]

Verdubbeling werkwoordsuitgang bij vraagzinnen

Bij bepaalde werkwoorduitgangen van de tweede en derde persoon enkelvoud, wordt de uitgang van het werkwoord ook aan vraagwoorden en voegwoorden vastgeplakt.

Voorbeelden[37]
Limburgs Nederlands
Doe drinks. Jij drinkt
Ich vraog of-s doe drinks. Ik vraag of jij drinkt.
Geer wilt U wilt
Wie-t geer dat wilt doon? Hoe u dat wilt doen?

Vorming van imperfectum bij zwakke werkwoorden

Het Limburgs maakt bij de vervoeging van zwakke werkwoorden in van de verleden tijd geen onderscheid tussen stemhebbende of stemloze medeklinkers, alle werkwoorden krijgen de uitgang -de(n): ‘ik poetste’ wordt ‘ich poedzde’ en ‘de gepoetste lamp’ wordt ‘de gepoedzde lamp’.[38]

Woordenschat

De woordenschat van het Limburgs komt grotendeels overeen met die van het Nederlands, maar heeft - met name in de meer zuidoostelijke streken - ook veel overeenkomst met die van de Duitse dialecten, zonder dat dit aan een rechtstreekse invloed van het Duits toe te schrijven hoeft te zijn. Vooral in de omgeving van Maastricht, maar sporadisch ook wel noordelijker heeft het Frans invloed gehad. Soms worden woorden afkomstig uit het Frans en Duits samen met hun "verlimburgste" Nederlandse vertaalequivalent door elkaar heen gebruikt worden. Zo zijn er bijvoorbeeld in het Maastrichts vier woorden voor "helemaal" (hielemaol (een neerlandisme), gans, gaar en gaaroets (weinig gebruikt).

Een voorbeeld van een met het Duits overeenstemmend woord is ummer (altijd), wat correspondeert met D. immer (het substantief ummer betekent overigens emmer). Anders dan bij ontlening uit het Frans is het vaak niet eenvoudig vast te stellen of een Duits-klinkend woord wel echt ontleend is of dat het misschien al van vroeger uit tot het Limburgs taaleigen behoort. Een goed voorbeeld van een uit het Frans afkomstig woord is versjèt (vork), wat ontleend is aan het Franse fourchette. Het is ook in Midden-Limburg bekend, en in Noord-Limburg als vorkèt. Zo wordt ook een krant nog vaak een gezèt genoemd, naar het Franse gazette.

Gezien de ligging tussen drie Europese culturen, de Nederlandse, Franse en Duitse, is het niet verwonderlijk dat de plaatselijke dialecten hier sporen van laten zien. In de loop van de geschiedenis werden verschillende delen van het moderne Limburg opgedeeld of behoorden zij toe aan vorstendommen waarvan het grootste deel zich niet in de Nederlanden bevond.

In Belgisch-Limburg en Maastricht werd tot in de 20e eeuw Frans gesproken door de hogere burgerij. In het uiterste zuidoosten langs de Duitse grens (Heerlen en Kerkrade) kende men beter Standaardduits dan Standaardnederlands. Door het gebruik van het Standaardnederlands in het onderwijs hebben veel Limburgse woorden met een Franse of Duitse oorsprong in de 20e eeuw plaats moeten maken voor Nederlandse woorden. Zo zijn de typisch Maastrichtse woorden brazzelèt (armband) en hospitaol (ziekenhuis) vervangen door ermband en ziekenhoes, en is het Roermondse balt (spoedig) gaw geworden.[10] Anderzijds is het gebruik van het reflexief 'zich' (zoals in zich get gelle/kaupe, "zich" iets kopen) volgens een onderzoek uit 1994 toegenomen.[39]

Enkele voorbeelden van Duitse en Franse invloeden:

  • (Venloos) verket, (Frans) fourchette - vork
  • (Weerts) verket, (Frans) fourchette - vork
  • (Weerts) kuus (of vêrke), (Frans) cochon - varken
  • (Maastrichts) avvencere (Frans) avancer - opschieten
  • (Maastrichts) versjèt, (Frans) fourchette - vork
  • (Maastrichts) huie, (Frans) aujourd'hui, (Duits) heute - vandaag
  • (Maastrichts) kuusj, (Frans) cochon - varken
  • (Maastrichts) rappelere, (Frans) rappeler - herinneren
  • (Maastrichts) sjomaasj (Frans) chômage - werkloosheid
  • (Roermonds) versjèt, (Frans) fourchette - vork
  • (Sittards) versjèt, (Frans) fourchette - vork
  • (Heerlens) versjet, (Frans) fourchette - vork
  • (Kerkraads) versjet, (Frans) fourchette - vork
  • (Kerkraads) tsiedónk, (Duits) Zeitung - krant
  • (Kerkraads) Wainachte, (Duits) Weihnachten - kerstmis
  • (Kerkraads) tsóg, (Duits) Zug - trein
  • (Vaalser dialect) versjet, (Frans) fourchette - vork
  • (Vaalser dialect) tsiedoeng, (Duits) Zeitung - krant

In Belgisch-Limburg is de Franse invloed ook na 1839 (splitsing van Limburg) blijven bestaan en zelfs versterkt. Dit hangt samen met de sociaal zwakke positie van het Nederlands als standaardtaal en de sterke positie van het Frans als belangrijkste (en lange tijd enige) officiële taal van België tot aan de Tweede Wereldoorlog. Daardoor telt het Belgisch-Limburgs net als het Maastrichts een groot aantal Franse leenwoorden, vooral op het vlak van nieuwe technologieën en de administratie. Algemene voorbeelden zijn remorque voor aanhangwagen, compteur voor elektriciteitsmeter, embrayage voor koppeling, kader voor fietsframe, camion voor vrachtwagen, facteur voor postbode, madame als aanspreking voor mevrouw, maar ook samenvoegingen zoals vitessebak voor versnellingsbak.

Deze Franse invloed is het sterkst in het Zuidwest-Limburgs, bijvoorbeeld in de dialecten van Sint-Truiden en Tongeren op de taalgrens, mede omdat veel Limburgers nog tot ruim de tweede helft van de twintigste eeuw gingen werken in het industriecentrum rond Luik. Ook kende de provinciehoofdplaats Hasselt nog lang een Franstalige bourgeoisie.

Geschreven Limburgs

Het Limburgs is geen eenheidstaal, waardoor Limburgse teksten altijd in een bepaald Limburgs dialect worden geschreven, waarbij de gebruikte spelling van persoon tot persoon kan wisselen. De Limburgse dialectvereniging Veldeke heeft wel een spellingsysteem voor alle dialecten opgesteld, met als doel dat dezelfde klank in elk dialect hetzelfde geschreven wordt, de zogenaamde Veldekespelling. De eerste Veldekespelling werd in 1928 gepubliceerd, waarna in 1952, 1983 en 2000 aanpassingen van dit spellingsysteem plaatsvonden.[40] Hoewel deze schrijfwijze een semiofficiële status heeft doordat de provincie Limburg het systeem hanteert, is het gebruik ervan uiterst beperkt. In veel gevallen zijn in de lokale spelling opgestelde publicaties als dialectwoordenboeken en de werken van plaatselijke dialectschrijvers van grotere invloed op de schrijfwijze.[41]

In 2003 publiceerden Pierre Bakkes, Herman Crompvoets, Jan Notten en Frans Walraven een spellinggids voor het Limburgs.[42]

De journalist Paul Prikken (1946-2013) ontwikkelde in 1994 een eigen standaardvorm, het Algemeen Geschreven Limburgs, die hij in zijn woordenboek 'De taal van de Maas' en in tussen 1995 en 2004 voor zijn columns in het dagblad De Limburger toepaste. Dit Algemeen Geschreven Limburgs vond weinig weerklank. Een voorstel om het op provinciaal niveau te gebruiken, werd afgewezen en de Katholieke Universiteit Nijmegen, de Katholieke Universiteit van Leuven, de Vereniging Veldeke en de Belgische provincie Limburg pleitte tegen de invoering van een standaard schrijftaal omdat dit de grote verscheidenheid van de Limburgse dialecten niet ten goede zou komen.[43][44]

Eenheid en verscheidenheid

Het Limburgse taalgebied wordt doorsneden door verschillende isoglossen, zowel in oost-westrichting als in noord-zuidrichting, en vormt in beperkte mate een eenheid. De belangrijkste van deze isoglossen is de Panninger linie die ruwweg een scheiding vormt tussen de westelijke en de oostelijke Limburgse dialecten. De dialectgrenzen zijn daarnaast, mede onder invloed van nationale televisie, steeds meer gaan samenvallen met de staatsgrenzen. In Belgisch-Limburg neemt men Vlaamse leenwoorden over, in Nederlands-Limburg Nederlandse, terwijl in Duitsland het dialect zeer sterk aan het vergrijzen is; de Duitse jeugd gaat over op het Rijnlandse regiolect.

Nederlands-Limburg

De dialectische verscheidenheid binnen de Nederlandse provincie Limburg is groot. De variëteiten die in Noord-Limburg worden gesproken, zoals het Venloos[noten 3] en het Venrays (dat taalkundig niet tot het Limburgs behoort), vertonen veel overeenkomsten met de aangrenzende Brabantse en Zuid-Gelderse dialecten. De Noord-Limburgse dialecten wijken daarin sterk af van de (geografisch) Zuid-Limburgse dialecten (zoals het Maastrichts en het Sittards) en ook van de (geografisch) Midden-Limburgse (zoals het Weerts en het Roermonds). Deze beide laatstgenoemde groepen, in de dialectkunde deels tot het Centraal-Limburgs en deels tot het Oost-Limburgs gerekend, nemen een bijzondere positie in door hun fonologie (onder andere, zoals hierboven aangegeven, toon als betekenisonderscheidend kenmerk) en andere Rijnlandse elementen. De Kerkraadse en Vaalser dialecten worden taalkundig bij het Ripuarisch ingedeeld.

Belgisch-Limburg

In Belgisch-Limburg wordt geen Oost-Limburgs gesproken (op een gedeelte van de Voerstreek na), maar wel West-Limburgs en Centraal-Limburgs. Vanwege de aanwezigheid van tonaliteit wordt ook het West-Limburgse taalgebied zonder meer tot het grotere taalgebied van het Limburgs gerekend. In het midden van de provincie ligt een groep van dialecten die de overgang naar het Zuid-Brabants aankondigt. Zo verdwijnt naarmate men meer naar het westen trekt het woordje doe/dich, transformeert de sj- naar sch- en krijgen de klinkers andere waarden (een belangrijke uitzondering is de Belgisch-Limburgse ontronding). Ten slotte verdwijnt ook het verschil tussen sleeptoon en stoottoon en uiteindelijk de woorden ich en mich. Het Genks, Tongers, Hasselts, Truierlands, Tienens en Lommels laten een geleidelijke afname van Limburgse kenmerken zien.

Duitsland

Vanaf de Selfkant bij Sittard via Heinsberg noordoostwaarts gaat het van oudsher om het gehele Midden-Nederrijngebied tot aan de linker Rijnoever en nog een stuk eroverheen, in het Bergische Land. Men spreekt hier van het Kleverlands-Limburgs-Nederrijnse dialectcontinuüm (zie kaartje).

Ondanks het bestaan van dialectclubs neemt in Noordrijn-Westfalen het aantal sprekers van het Limburgs (hier algemeen bekend als Südniederfränkisch) sterk af. Onder invloed van de Keulse omroep WDR is er een opmars van Ripuarische accenten merkbaar op de linker Rijnoever, ten koste van de traditionele Limburgse en Kleverlandse dialecten.[30] De Duitse sprekers van de Limburgse dialecten hebben over het algemeen geen bewustzijn van taalverwantschap en gebruiken "Limburgs" niet als algemeen overkoepelende term, zoals dit in Nederlands en Belgisch Limburg wel gebeurt.[45]

Invloed van de daktalen

De Limburgse dialecten in zowel Nederland als België ondergaan invloed van hun daktaal, het Standaardnederlands.[46] De in Duitsland gesproken dialecten zijn sinds de 19e eeuw steeds meer naar het Standaardduits toe gegroeid.

Status

In Nederland zijn alleen het Nederlands en het Fries officiële talen. Op 19 maart 1997 ging de Nederlandse overheid over tot erkenning van het Limburgs als streektaal onder Deel II van het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden.[47] Het Limburgs geniet hierbij dezelfde status als het Nedersaksisch (dit laatste sinds 1995), namelijk niveau II. Het is daarmee een van de vijf onder het Handvest erkende minderheidstalen in Nederland (naast het Nedersaksisch, het Jiddisch, het Sinti-Romanes en het Fries).[48]

Onomstreden is dit besluit en het er aan voorafgaande proces echter niet. Zo was er sprake van een sterke Nederlands-Limburgse lobby, werd de Nederlandse Taalunie niet bij het besluitvormingsproces betrokken en werd het Limburgs in Nederlands-Limburg erkend in weerwil van artikel I sub a ii van het Europese Handvest, waarin expliciet vermeld wordt dat de te erkennen taal geen variëteit van een andere officiële taal kan zijn, hetgeen er indirect ertoe leidde dat een later verzoek om ook het Zeeuws als erkende streektaal op te nemen in het Handvest, werd afgewezen.[49]

Dialectoloog Frens Bakker stelde dat wat voor de politieke erkenning de doorslag gegeven heeft, is dat het bij zowel het Nedersaksisch als het Limburgs gaat om een groep nauw verwante dialecten die sterk van de nationale standaardtaal verschillen en nauwelijks hebben bijgedragen aan het ontstaan van die standaardtaal.[50] Taalwetenschapper Johan De Caluwe omschrijft de erkenning als symbolisch.[49]

In België, waar de discussie na de erkenning van het Limburgs in Nederland ook op gang kwam, werd door de politiek om taalkundig advies bij onder meer de Nederlandse Taalunie gevraagd. Het verzoek om ook hier het Limburgs te erkennen, werd uiteindelijk afgewezen.[49]

Taxonomie

Linguïstische taxonomie[51]

Verspreiding en onderverdeling van de Zuid-Nederfrankische dialecten in Duitsland, Nederland en België. 1 Oost-Limburgs-Ripuarisch 2 Oost-Limburgs 3 Centraal-Limburgs 4 West-Limburgs 5 Truierlands 6 Getelands

Zuidelijk-centrale groep (tussen jij/gij-isoglosse, Uerdinger linie en Gete-linie)

Zuid-Nederfrankisch (Limburgs) (tussen Uerdinger linie en Benrather linie)

Ripuarisch

Geografische taxonomie van Nederlands-Limburg

Varia

  • In het NRC Handelsblad verscheen in 2006 een bijlage over het grensoverschrijdende "toontaal"-karakter van het Limburgs.[52]
  • Op 18 juni 2022 is een gesproken, digitaal woordenboek, genaamd ‘Neroterse kāl’ gelanceerd met meer dan 4000 gesproken Neeroeterse dialectwoorden. Dit woordenboek is vrij te raadplegen via ‘nerotersekal.be’. Dit is het eerste gesproken dialectwoordenboek in Belgisch Limburg en, bij uitbreiding, in België.

Externe links

Wikibooks heeft meer over dit onderwerp: Cursus Limburgs (in opbouw).
Zie de categorie Limburgian language van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.