Koninkrijk Pruisen

Königreich Preußen
Onderdeel van de Duitse Bond
Onderdeel van de Noord-Duitse Bond
Onderdeel van het Duitse Keizerrijk
1701 – 1918 Vrijstaat Pruisen 
(Details) (Details)
Kaart
Pruisen binnen het Duitse Keizerrijk in 1876.
Pruisen binnen het Duitse Keizerrijk in 1876.
Algemene gegevens
Hoofdstad Berlijn
Oppervlakte 348 779 87 km² (1910)
Bevolking 10.349.031 (1816)
24.689.000 (1871)
34.472.509 (1910)
Talen Duits (officieel) Nederduits, Pools, Deens, Litouws,

Nedersorbisch, Kasjoebisch, Fries

Munteenheid Rijksdaalder (tot 1750), Pruisische daalder (1750–1857), Bondsdaalder (1857–71), Duitse gouden mark (1871–1914),Duitse papiermark (vanaf 1914)
Voorgaande en opvolgende staten

Het Koninkrijk Pruisen (Duits: Königreich Preußen, Nederlands ook wel Pruissen) was een Duits koninkrijk van 1701 tot 1918. Vanaf de Duitse eenwording in 1871 tot aan de Eerste Wereldoorlog besloeg Pruisen twee derde van het grondgebied van het Duitse Keizerrijk. De naam Pruisen komt van het Baltische volk der Pruisen aan de Bocht van Gdańsk, maar de machtsbasis inclusief de hoofdstad Berlijn lag in Brandenburg. Het koninkrijk werd tijdens de Novemberrevolutie van 1918 afgeschaft en vervangen door de Vrijstaat Pruisen.

Geschiedenis

Ontstaan

Zie Brandenburg-Pruisen voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Sinds 1618 werden het Markgraafschap Brandenburg en het Hertogdom Pruisen geregeerd door het Huis Hohenzollern als een personele unie onder de naam Brandenburg-Pruisen. In de loop van de Tweede Noordse Oorlog zorgden de Vrede van Labiau en het Verdrag van Wehlau-Bromberg ervoor dat de Hohenzollerns de soevereine macht kregen over het Hertogdom Pruisen. Ze kregen dit gebied voor hun steun tegen Frankrijk in de Spaanse Successieoorlog. Keurvorst Frederik III kroonde zichzelf als koning in Pruisen tot Frederik I in 1701. Technisch konden er behalve het Bohemen geen koninkrijken bestaan in het Heilige Roomse Rijk. Frederik redeneerde dat Pruisen nooit onderdeel had uitgemaakt van het Heilige Roomse Rijk, dat de Hohenzollerns er het volledige recht ver hadden, en dat Pruisen dus kon verhogen tot koninkrijk. De titel "koning in Pruisen" werd aangenomen omdat ze alleen keurvorst waren over Brandenburg, dat altijd al onderdeel was geweest van het Heilige Roomse Rijk. Het duurde tot 1772 voor de titel gewijzigd werd naar "koning van Pruisen".[1]

Vroege geschiedenis

Het nieuwe koninkrijk Pruisen was erg arm, nog niet helemaal hersteld van de Dertigjarige Oorlog, en uitgestrekt over 1200 km van het Hertogdom Pruisen ten zuidwesten van de Oostzee tot aan Brandenburg naar de exclaves Kleef, Mark en het Ravensberg in het Rijnland. In 1708 werd een derde van de bevolking getroffen door de builenpest. De plaag kwam tot Prenzlau in augustus 1710, maar ging niet verder naar de hoofdstad Berlijn 80 km verderop.

De nederlaag van Zweden in de Grote Noordse Oorlog tegen Rusland, Saksen, Denemarken-Noorwegen, Polen-Litouwen, Hannover en Pruisen betekende een einde aan de Zweedse macht in het gebied rond de Oostzee. Na de Zeeslag bij Stralsund en de Stockholmse verdragen van januari 1720 verkreeg Pruisen het zuidelijke gedeelte van Zweeds-Pommeren met Stettin. Al in 1529 verzekerden de Hohenzollerns van Brandenburg de overdracht van het Hertogdom Pommeren door de Vrede van Grimnitz te tekenen na een reeks conflicten. Het Verdrag van Stettin zorgde ervoor dat volgens de Vrede van Westfalen het oostelijke deel van Pommeren een Pruisische provincie werd.

In deze periode bereikten de trends aangezet door koning-keurvorst Frederik Willem I hun hoogtepunt met de omvorming van de Junkers, de leden van de landadel, tot een militaire klasse. Koning Frederik Willem I voerde in 1717 de schoolplicht in.

Silezische Oorlogen

Zie Silezische Oorlogen voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

In 1740 kwam Frederik II (Frederik de Grote) op de troon. Hij gebruikte een verdrag uit 1537, dat nochtans de tegenstand van keizer Ferdinand I had uitgelokt, en waarbij Silezië na het uitsterven van de Silezische Piasten met het Markgraafschap Brandenburg zou worden verenigd, als voorwendsel om Silezië binnen te vallen tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog. Na de bezetting van Silezië, bood Frederik aan om aartshertogin Maria Theresia bescherming te bieden indien zij zijn rechten op het gebied aan hem over te dragen. Zij weigerde, waardoor Pruisen ook een tegenstander werd van Oostenrijk. Frederik kreeg uiteindelijk een mogelijkheid om het gebied wettelijk te verkrijgen bij de Verdrag van Berlijn in 1742.

Tot veler verrassing wist Oostenrijk de oorlog succesvol voort te zetten. In 1744 viel Frederik opnieuw binnen en eiste hij het Koninkrijk Bohemen op. Het plan mislukte, maar de Franse druk op de Oostenrijkse bondgenoot Groot-Brittannië leidde tot een reeks van verdragen met als sluitstuk de Vrede van Aken in 1748. Hierdoor kwam Pruisen in bezit van het grootste deel van Silezië.

Vernederd door de overdracht van Silezië, zocht Oostenrijk toenadering tot Frankrijk en Rusland. Pruisen werd ondertussen in het Britse kamp gedreven. De bondgenootschappen werden zo op enkele jaren tijd omgekeerd, de zogenaamde Renversement des alliances. De Zevenjarige Oorlog begon toen Frederik in 1756 Saksen binnenviel en enkele maanden later Bohemen. Omdat deze oorlog op drie continenten werd uitgevochten kan hij beschouwd worden als een eerste "wereld"oorlog.

Deze oorlog was een moeilijke strijd voor het Pruisische leger en het feit dat het erin slaagde om in heel Europa tegelijkertijd slag te leveren en het meeste gebied te behouden, is te danken aan de militaire kwaliteiten van Frederik de Grote. Pruisen moest tegelijkertijd het hoofd bieden aan Oostenrijk, Frankrijk, Rusland en Zweden, met enkel Hannover en Groot-Brittannië als bondgenoten. Frederik wist een invasie in zijn landen te voorkomen tot oktober 1760 toen Rusland kortstondig Berlijn en Königsberg bezette. De situatie was nijpend toen door de dood van keizerin Elisabeth van Rusland eind 1761 de kansen keerden (het "Mirakel van Brandenburg"). De nieuwe, Pruisischgezinde keizer Peter III nam de druk op het oostfront weg. Zweden staakte de strijd rond dezelfde tijd.

De Pruisische overwinning op Oostenrijk in de slag bij Burkersdorf en de Britse successen tegen de Fransen in de koloniën, maakten het voor Pruisen mogelijk om een Status quo ante bellum in Europa te bewerkstelligen. Dit resultaat bevestigde de leidende rol van Pruisen in de Duitse staten en de erkenning als Grote mogendheid. Frederik deed het na het bijna-verlies van Pruisen rustig aan een leefde tot zijn dood als vreedzaam heerser.

Poolse Delingen

De groei van Brandenburg-Pruisen 1600–1795.
Zie Poolse Delingen voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Aan de oost- en zuidkant van Pruisen was het Pools-Litouwse Gemenebest geleidelijk zwakker geworden tijdens de achttiende eeuw. Gealarmeerd door de groeiende Russische invloed in Poolse aangelegenheden, zorgde Frederik ervoor dat in 1772 de eerste van de Poolse Delingen tussen Rusland, Oostenrijk en Pruisen plaatsvond om het machtsevenwicht te herstellen. Het koninkrijk Pruisen annexeerde het grootste deel van het Poolse Koninklijk Pruisen, inclusief Ermland. Het geannexeerde gebied werd het volgende jaar ingedeeld in de provincie West-Pruisen. Het nieuwe gebied zorgde ervoor dat de provincie Oost-Pruisen werd gecreëerd uit het gebied van het Hertogdom Pruisen en de provincie Pommeren, waarin de gebieden in Pommeren verenigd werden.

Na de dood van Frederik in 1786, ging zijn neef Frederik Willem II door met de delingen en hij verkreeg een groot deel van Polen in 1793.

In 1795 hield het Koninkrijk Polen op te bestaan en een groot gebied inclusief Warschau, ten zuiden van Oost-Pruisen, werd onderdeel van Pruisen. Deze nieuwe gebieden werden onderverdeeld in de provincies Nieuw-Oost-Pruisen, Nieuw-Silezië en Zuid-Pruisen.

Napoleontische Oorlogen

Zie Napoleontische oorlogen voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

De Vrede van Bazel beëindigde de Eerste Coalitieoorlog tegen Frankrijk. In dit verdrag kwamen Frankrijk en Pruisen overeen dat deze laatste de neutraliteit van de landen van het Heilige Roomse Rijk ten noorden van de Main zou garanderen, dus inclusief de Britse continentale gebieden van het Keurvorstendom Hannover en Bremen-Verden. Hannover moest ook troepen leveren voor een demarcatieleger om een gewapende vrede te verzekeren.

In de loop van de Tweede Coalitieoorlog tegen Frankrijk, zorgde Napoleon Bonaparte ervoor dat Pruisen de continentale Britse gebieden bezette. In 1801 vielen 24.000 Pruisische soldaten het verraste Hannover binnen dat zich overgaf zonder te vechten. In april 1801 arriveerden de Pruisische troepen in de hoofdstad van Bremen-Verden, Stade en bleven daar tot oktober van hetzelfde jaar. Het Verenigd Koninkrijk negeerde eerst de Pruisische vijandelijkheden maar toen het de pro-Franse coalitie van mogendheden als Denemarken-Noorwegen en Rusland vervoegde, nam Groot-Brittannië alle Pruisische schepen in beslag. Na de Zeeslag bij Kopenhagen, viel de coalitie uit elkaar en trok Pruisen zijn troepen terug.

Op aangeven van Napoleon bezette Pruisen opnieuw Hannover en Bremen-Verden in 1806. Op 6 augustus van dat jaar werd het Heilige Roomse Rijk opgeheven als gevolg van Napoleons overwinning op Oostenrijk het jaar voordien. De titel van keurvorst had hierdoor geen waarde meer en verviel. Voordien hadden de Hohenzollern vele titels en kronen, van Hoogste Bestuurder van de Protestante Kerk (summus episcopus) tot koning en groothertog van verschillende gebieden in zijn rijk. Na 1806 was Frederik Willem III enkel nog Koning van Pruisen en summus episcopus.

Nadat Pruisen zich tegen de Fransen had gekeerd, werd het verslagen in de Slag bij Jena en Auerstedt (14 oktober 1806). Koning Frederik Willem III werd gedwongen zich in Memel terug te trekken; Franse troepen trokken Berlijn binnen. Door de Vrede van Tilsit dat in 1807 een einde maakte aan de Vierde Coalitieoorlog, verloor Pruisen de helft van zijn gebied, inclusief het gebied dat het tijdens de Tweede en Derde Poolse Delingen verkregen had, dat naar het nieuw opgerichte Hertogdom Warschau ging, en al het gebied ten westen van de Elbe. Frankrijk heroverde het Pruisische deel van Hannover, inclusief Bremen-Verden. Het restant van het koninkrijk was bezet met Franse soldaten en de koning werd verplicht om een bondgenootschap met Frankrijk te sluiten en onderdeel uit te maken van het Continentaal stelsel.

De Pruisische vernedering deed een nationaal, Duits, bewustzijn ontstaan, aangewakkerd door de filosoof Johann Gottlieb Fichte met zijn Reden an die deutsche Nation. Na de mislukte Veldtocht van Napoleon naar Rusland zegde Pruisen het bondgenootschap op en nam het deel aan de Zesde Coalitieoorlog, wat voor Duitsland Bevrijdingsoorlogen (Befreiungskriege) tegen de Franse bezetting waren. De dienstplicht werd ingevoerd zodat de militaire inspanning niet langer een aangelegenheid was van een bevoorrechte klasse (de Junkers), maar van het hele volk. De Pruisische troepen namen onder maarschalk Gebhard Leberecht von Blücher deel aan de Slag bij Waterloo in 1815, waarbij Napoleon definitief verslagen werd.

Na Napoleon

Uitbreiding van Pruisen 1807–1871.

Voor zijn aandeel in de overwinning op Frankrijk werd Pruisen op Congres van Wenen beloond. Pruisen kreeg veel verloren gebied terug plus 40% van het Koninkrijk Saksen en een groot deel van het Rijnland. Anderzijds moest het een aanzienlijk deel van de tijdens de Tweede en Derde Poolse Deling geannexeerde gebieden overdragen aan Congres-Polen onder Russische heerschappij.

Met het gewonnen gebied had het koninkrijk weer tien provincies. Het grootste gedeelte van het koninkrijk, behalve de provincies Oost-Pruisen, West-Pruisen en Posen werden onderdeel van de Duitse Bond, een confederatie van 39 soevereine staten die het Heilige Roomse Rijk verving.

Koning Frederik Willem III legde Pruisen van een aantal administratieve hervormingen op, door een organisatie van de regering in ministeries in te voeren, die de volgende honderd jaar stand zou houden.

In religieus opzicht begon de hervormd calvinist Frederik Willem III als Hoogste Bestuurder van de Protestantse Kerk met de uitvoering van een lang gekoesterd project om de Lutherse en hervormde Kerk samen te voegen. De fusie tussen de calvinistische minderheid, waaronder Frederik Willem III, en de Lutherse meerderheid kwam tot stand in 1817 in de zogenaamde Pruisische Unie van Kerken. Constante onenigheden leidden echter tot een permanent schisma tussen de Verenigde Lutheranen en de Oude Lutheranen in 1830.

Als gevolg van het Revolutiejaar 1848 werden de Zuid-Duitse vorstendommen Hohenzollern-Sigmaringen en Hohenzollern-Hechingen, tot dan geregeerd door een katholieke tak van de Hohenzollern, aangehecht als de Hohenzollernsche Lande.

De Duitse eenheidsoorlogen

Gedurende halve eeuw na het Congres van Wenen, was de Duitse Bond verdeeld tussen de aanhangers van een Duitse eenheidsstaat en de voorstanders van het behoud van een aantal kleine Duitse staten naast elkaar. De creatie van de Duitse tolunie in 1834, met hulp van het Keizerrijk Oostenrijk zorgde voor een groeiende invloed van Pruisen op de kleinere staten. Als gevolg van het Revolutiejaar 1848 kreeg koning Frederik Willem IV door het Frankfurter Parlement de kroon van een verenigd Duitsland aangeboden. Frederik Willem weigerde het aanbod op de grond dat revolutionaire raden geen koninklijke titels konden toekennen. Er waren echter twee andere redenen: het zou immers geen oplossing bieden aan de interne machtsstrijd tussen Oostenrijk en Pruisen, en bovendien vreesden de Pruisische koningen dat de vorming van een Duitse Keizerrijk het einde van Pruisens onafhankelijkheid binnen het Duitse geheel zou betekenen.

In 1848 werden er door Denemarken acties ondernomen om de hertogdommen Sleeswijk en Holstein in te lijven in het koninkrijk, wat leidde tot de Eerste Duits-Deense Oorlog tussen de Duitse Bond en Denemarken.

Frederik Willem kondigde in 1850 eigenmachtig een Pruisische Grondwet af. Dit document, destijds gematigd maar tegenwoordig conservatief te noemen, stelde een parlement van twee kamers in. Het lagerhuis of Landtag werd verkozen door alle belastingbetalende burgers die werden verdeeld in drie klassen. De drie klassen werden samengesteld op grond van het bedrag aan belasting men betaalde. Vrouwen en mensen die geen belasting betaalden hadden geen stemrecht. Dit zorgde ervoor dat maar een derde van de kiezers 85% van de vergadering verkozen en dat alle beslissingen werden genomen werden door de welstellende klassen. De leden van het hogerhuis, later het Herrenhaus genaamd, werden benoemd door de koning. Hij behield de volledige macht en ministeries waren alleen aan hem verantwoording verschuldigd. Als gevolg hiervan bleef de macht van de leidende klasse, de Junkers, intact en dit vooral in de oostelijke provincies.

Frederik Willem kreeg in 1857 een beroerte, waarna zijn jongere broer kroonprins Willem regent werd, die een meer moderne lijn koos. Na de dood van Frederik Willem in 1861 werd Willem koning als Wilhelm I. Kort na zijn troonsbestijging volgde een conflict met het parlement over de omvang van het leger. Het parlement maakte bezwaar tegen Wilhelms plannen om het aantal regimenten op te drijven, en weigerde de verhoging van het budget te stemmen. Een patstelling volgde, en Wilhelm overwoog ernstig om troonsafstand ten doen ten gunste van zijn zoon, kroonprins Frederik Willem. De uitweg kwam er door de benoeming van Otto von Bismarck, tot dan ambassadeur in Frankrijk, tot minister-president. Bismarck legde de eed af op 23 september 1862.

Hoewel Bismarck de reputatie had van een koppig conservatief, was hij eerst van plan om een compromis te sluiten rond de budgettaire kwestie. Wilhelm wou echter niet toegeven omdat hij militaire aangelegenheden als het persoonlijke domein van de kroon beschouwde. Bismarck kwam met een nieuwe theorie die een uitweg bood uit de crisis: volgens de grondwet waren koning en parlement samen verantwoordelijk voor de staatsbegroting, maar aangezien zij niet tot overeenstemming konden komen, was eer een lacune in de grondwet. De regering moest belastingen blijven ophalen en de middelen conform de laatst goedgekeurde begroting verdelen, om zo de continue werking van de overheid te garanderen. Van 1862 tot 1866 werkte de regering voort zonder een door het parlement goedgekeurde begroting - Bismarck had intussen alle gelegenheid om Willems militaire plannen uit te voeren.

De democraten noemden Bismarck een wetsverkrachter. Bismarck echte plan was een plaats te scheppen voor liberalisme. Hij begon te geloven dat Duitse eenmaking onvermijdelijk was, maar dat de conservatieve krachten hierin de leiding moesten nemen zodat ze zich in een verenigd Duitsland in stand konden houden. Hij meende dat de liberalen uit de middenklasse eerder een verenigd Duitsland verkozen dan dat ze de grip van de traditionele krachten op de samenleving wilden breken. Zo begon hij met zijn strategie van een verenigd Duitsland onder Pruisische leiding en leidde hij Pruisen door drie oorlogen die uiteindelijk tot dit doel leidden.

De eerste van deze oorlogen was de Tweede Duits-Deense Oorlog in 1864 die Pruisen startte. Pruisen slaagde erin om Oostenrijk aan de oorlog te laten deelnemen. Het verslagen Denemarken moest Sleeswijk en Holstein aan respectievelijk Pruisen en Oostenrijk overlaten.

Duitse staten na de Duitse Oorlog (1866).
 Koninkrijk Pruisen
 Pruisische aanwinsten: Hannover, Sleeswijk, Holstein, Hessen-Hinterland en Hessen-Homburg van Hessen-Darmstadt, Hessen-Kassel, Nassau en Frankfurt

Het gedeelde bestuur van Sleeswijk en Holstein was niet veel later, in 1866, de aanleiding voor de Duitse Oorlog, ook bekend als de Zevenweekse Oorlog. Pruisen, gesteund door het Koninkrijk Italië en een aantal andere Duitse staten, verklaarde de oorlog aan Oostenrijk verklaarde. De coalitie van Oostenrijk werd verslagen en Pruisen annexeerde de beide hertogdommen, alsook vier kleinere de bondgenoten van Oostenrijk, namelijk Hannover, het Hessen-Kassel, het Hertogdom Nassau en de Vrije Stad Frankfurt. Het Hertogdom Saksen-Lauenburg werd feitelijk aangehecht: het ging een personele unie aan met Pruisen en werd pas in 1876 door Pruisen opgeslorpt. Koning Willem wilde gebied van Oostenrijk zelf inlijven, maar Bismarck wist dit idee uit zijn hoofd te praten. Oostenrijk zou buiten de Duitse eenmaking blijven, en kon daarbuiten nog een waardevolle bondgenoot worden.

Met de verworven gebieden werden de Pruisische gebieden in het Rijnland en Westfalen voor het eerst met de rest van het koninkrijk verbonden. Met inbegrip van de feitelijke aanhechting van Saksen-Lauenburg strekte Pruisen zich uit over de noordelijke twee derden van Duitsland. Deze omvang behield het tot de revolutie van 1918.

Bismarck zag de mogelijkheid om de budgettaire kwestie met het parlement te beëindigen. Hij stelde een wet voor waardoor hij met terugwerkende kracht goedkeuring kreeg. Dit leidde tot verdeeldheid bij de liberalen, waarvan er sommigen vonden dat er geen compromis mogelijk was met de principes van de constitutionele regering, terwijl de meesten met het voorstel instemden omdat ze hoopten dat ze in de toekomst meer vrijheid zouden krijgen.

De Duitse Bond werd ontbonden als gevolg van de oorlog. In plaats daarvan creëerde Pruisen in 1867 de Noord-Duitse Bond met 21 staten ten noorden van de Main. Pruisen was de dominante staat in deze bond met tachtig procent van de oppervlakte en bevolking. Pruisen had de bijna-totale controle, zoals vastgelegd in een grondwet die door Bismarck was geschreven. De uitvoerende macht lag bij de voorzitter, de Pruisische koning. Hij werd bijgestaan door een kanselier die alleen aan hem verantwoording aflegde. Er was ook een parlement van twee kamers. Het lagerhuis, de Rijksdag werd gekozen door de mannelijke belastingbetalers. Het hogerhuis, de Bondsraad werd gekozen door de staatsregeringen. De Bondsraad was in praktijk de belangrijkste kamer. Pruisen had er 17 van de 43 stemmen en kon makkelijk de controle uitoefenen op de gang van zaken en allianties maken. De vergadering werd feitelijk gedomineerd door Bismarck, die in zijn bevoegdheid van minister van buitenlandse zaken de Pruisische vertegenwoordigers rechtstreeks instructies gaf.

De zuidelijke Duitse staten behalve Oostenrijk werden gedwongen om een militaire alliantie met Pruisen te sluiten en Pruisen begon met stappen om ze verenigen met de Noord-Duitse Bond. Bismark stuurde aan op een Klein-Duitse eenmaking, die in tegenstelling tot de Groot-Duitse eenmaking, het gemakkelijkst te verwezenlijken was.

De laatste bedrijf was de Frans-Duitse Oorlog van 1870 waar Bismarck de Franse keizer Napoleon III verleidde om aan Pruisen de oorlog te verklaren. Het systeem van bondgenootschappen trad in werking en de Duitse staten versloegen Frankrijk. De Duitse eenmaking onder Pruisische leiding was op dat ogenblik al bijna voltooid. In de patriottische roes over de overwinning viel alle tegenstand tegen deze eenmaking weg. Op 18 januari 1871, de 170ste verjaardag van de kroning van Frederik I van Pruisen, werd het Duitse Keizerrijk uitgeroepen in de Spiegelzaal in het Versailles buiten Parijs, terwijl de Franse hoofdstad werd belegerd. Koning Willem werd de eerste keizer van een verenigd Duitsland.

Hoogtepunt en val

Zie Duitse Keizerrijk voor het hoofdartikel over dit onderwerp.
Pruisen in het Duitse Rijk 1871–1918

Bismarcks nieuwe rijk was een van de machtigste op het continent. De dominantie van Pruisen over het nieuwe rijk was zo absoluut als tijdens Noord-Duitse Bond. Pruisen had twee derde van het gebied en vier vijfde van de bevolking. De keizerlijke kroon was een erfelijke functie van het huis Hohenzollern. Pruisen had een grote meerderheid in de Bondsraad en net zoals vroeger de controle op de gang van zaken met steun van zijn bondgenoten in de kleinere staten.

De kern van toekomstige problemen lag in het verschil tussen het systeem van Pruisen en het systeem van het rijk. Het rijk kende kiesrecht voor alle mannen ouder dan 25 jaar, terwijl Pruisen vasthield aan het restrictieve drieklassenkiesrecht. Daarin hadden de welgestelde inwoners 17,5 maal zoveel invloed hadden als de rest van de bevolking. De Rijkskanselier was vanaf dit moment, behalve tussen januari-november 1873 en van 1892 tot 1894, ook minister-president van Pruisen. Dit betekende voor het voortbestaan van het rijk dat de koning/keizer en minister-president/rijkskanselier meestal meerderheden moest zoeken bij volksvertegenwoordigers gekozen door totaal verschillende kiezers.

Tijdens het ontstaan van het rijk, bestonden Duitsland en Pruisen voor ongeveer twee derde uit plattelandsbevolking. Binnen de twintig jaar was de situatie omgedraaid en leefde twee derde van de bevolking in de steden. In het koninkrijk en in het keizerrijk werden de grondwetten nooit herschreven om ze aan te passen aan de wijzigende demografische omstandigheden. Dit betekende dat de plattelandsgebieden oververtegenwoordigd waren vanaf 1890.

Bismarck besefte dat de rest van Europa sceptisch naar het nieuwe keizerrijk keek en hij besteedde aandacht aan vredesbesprekingen zoals tijdens het Congres van Berlijn (1878). Het nieuwe Duitse Keizerrijk verbeterde de bestaande sterke banden met Groot-Brittannië. De band tussen Londen en Berlijn werden sterker in 1858 met het huwelijk van kroonprins Frederik Willem met de Britse prinses Victoria van Saksen-Coburg en Gotha.

Willem I overleed in 1888 en de kroonprins Frederik III volgde de hem op. De nieuwe keizer een toegewijde anglofiel had een plan om Pruisen en het Keizerrijk te transformeren in een meer liberaal en democratisch model zoals in Groot-Brittannië. Frederik overleed na 99 dagen op de troon gezeten te hebben en hij werd opgevolgd door de 39-jarige Willem II. Als een jongen was Willem in opstand gekomen tegen de wensen van de koning toen ze hem hem als liberaal op te laten groeien en werd een echte Pruis onder hoede van Bismarck. De nieuwe keizer verzuurde de goede relaties met de Britse en Russische koningshuizen, die snel rivalen en later vijanden werden.

Het koninkrijk werd afgeschaft in 1918 tijdens de Duitse Revolutie, toen de Vrijstaat Pruisen er voor in de plaats kwam.

Politiek

Kroon van Willem II, uit de collectie uit de Burg Hohenzollern

Het koninkrijk Pruisen was een absolute monarchie, tot de Maartrevolutie in 1848-49, waarna Pruisen een constitutionele monarchie werd en Adolf Heinrich von Arnim-Boitzenburg werd de eerste Pruisische minister-president. Volgens de eerste grondwet van Pruisen, werd een parlement met twee kamers opgericht. Het lagerhuis, het Landtag werd gekozen door alle belastingbetalers ingedeeld in het drieklassenkiesrecht ingedeeld naar de hoeveelheid belasting men betaalde. Dit zorgde ervoor dat 25% van de kiezers 85% van de volksvertegenwoordigers en dit zorgde voor een dominante rol voor de machtige mannen. De leden van het hogerhuis, later het Pruisische Hogerhuis genaamd, werden door de koning benoemd. Hij behield de volledige uitvoerende macht, en de regeringsleden legden alleen verantwoording aan hem af. Als gevolg hiervan, bleef de macht van de grondbezitters, de Junkers, vooral in de Oostelijke provincies intact. De Pruisische geheime politie werd gevormd als reactie op de Maartrevolutie, was een hulpmiddel voor de conservatieve regering.

Provincies

De provincies van het koninkrijk Pruisen na het Congres van Wenen (1815). De andere leden van de Duitse Bond zijn in beige. Het Kanton Neuchatel stond onder Pruisische heerschappij tot 1848
Het tegenwoordige Duitsland in groen met het gebied van koninkrijk Pruisen in donker groen.

De kern van het koninkrijk Pruisen werd gevormd door het Markgraafschap Brandenburg en het Hertogdom Pruisen, samen Brandenburg-Pruisen. Pommeren was vanaf 1653 een Pruisische provincie was. Het gebied werd gecombineerd met Zweeds-Pommeren dat van 1720 tot 1815 gewonnen werd van Zweden en samengevoegd tot een nieuwe Provincie Pommeren. De veroveringen tijdens de Silezische Oorlogen werden ondergebracht in de provincie Silezië in 1740.

Na de Eerste Poolse Deling in 1772, werden het geannexeerde Koninklijk Pruisen en het Ermland omgevormd tot de provincie West-Pruisen, terwijl het Hertogdom Pruisen werd hernoemd tot de provincie Oost-Pruisen. Andere annexaties langs de Netze-rivier, werden het Netzedistrict. Na de Tweede en Derde Poolse Deling van 1793 tot 1795, werden de nieuwe Pruisische annexaties waren de provinicies Nieuw-Silezië, Zuid-Pruisen en Nieuw-Oost-Pruisen. Het Netzedistrict werd verdeeld over de provincies West-Pruisen en Zuid-Pruisen. Het meeste gebied van deze provincies ging verloren aan het Congres-Polen na het Congres van Wenen in 1815, behalve het zuidelijke deel van Zuid-Pruisen dat deel werd van het Groothertogdom Posen.

Na de grote gebiedsuitbreiding volgend op het Congres van Wenen bestond Pruisen uit een tiental provincies, elk onderverdeeld in kleinere regio's, de Regierungsbezirke. De provincies waren:

In 1822 werden de provincies Gulik-Kleef-Berg en Beneden-Rijn samengevoegd tot de Rijnprovincie. In 1829 werden de provincies Oost-Pruisen en West-Pruisen samengevoegd tot één provincie Pruisen, maar de aparte provincies werden hersteld in 1878. De provincies Hohenzollern-Sigmaringen en Hohenzollern-Hechingen werden in 1850 de provincie Hohenzollern.

Na de Pruisische overwinning in de Duitse Oorlog werden er nieuwe gebieden geannexeerd door Pruisen en die werden georganiseerd in drie nieuwe provincies namelijk Hannover, Hessen-Nassau en Schleswig-Holstein.

Zie ook