Kleurenblindheid

Gehele of gedeeltelijke kleurenblindheid is het niet volledig normaal waarnemen van kleuren. 'Kleurenzwakte', minder goed kunnen onderscheiden, komt meer voor dan 'echte' kleurenblindheid waarbij een van de drie kleurwaarnemingssystemen helemaal is uitgevallen. Meestal treedt kleurenblindheid op als een of meer van de drie typen kegeltjes, die naast de staafjes een van de twee soorten lichtgevoelige cellen in het netvlies zijn, niet goed of helemaal niet werken. Kleurenblindheid is meestal een geslachtsgebonden erfelijke aandoening, hoewel er ook verworven vormen bestaan, meestal door intoxicaties, soms met bepaalde geneesmiddelen. Zie ook kleurenzien.

kleurenzien en mogelijke afwijkingen

De drie soorten kegeltjes hebben normaal gesproken hun grootste gevoeligheid in respectievelijk het rode, het groene en het blauwe golflengtegebied. Het kleurenzien is in de praktijk het vaakst gestoord door minder goed werkende 'rode' of 'groene' kegeltjes (protanomalie en deuteranomalie, vooral de laatste). Beide vormen leiden tot moeilijkheden bij het waarnemen van verschillen tussen rood en groen en worden samen gevat onder de term rood-groen kleurenblindheid. Bij protanopie en deuteranopie is de functie van de 'rode' resp. de 'groene' kegeltjes zelfs helemaal afwezig. De blauw waarnemende kegeltjes zijn veel minder vaak aangedaan (tritanomalie of tritanopie). Er zijn binnen de verschillende afwijkingen weer verschillende oorzaken mogelijk, zoals ontbreken van bepaalde soorten kegeltjes, minder voorkomen, of gevuld zijn met een niet goed werkend pigment. Behalve met de kegeltjes kan er ook iets mis zijn met de oogzenuw of kunnen de lichtdoorlatende onderdelen van het oog (vooral de ooglens) een kleurzweem veroorzaken, vooral bij sommige soorten staar. Al met al is 'kleurenblindheid' dus eigenlijk een verzamelnaam voor een heel scala aan verschillende afwijkingen.

meest voorkomende vormen van kleurenblindheid

Bij de meest voorkomende vorm, rood-groen kleurenblindheid, kan de aangedane persoon niet of niet goed onderscheid maken tussen rood- en groentinten. Dit is niet zeldzaam: ongeveer een op de twintig mannen. De meest voorkomende stoornis is hier deuteranomalie. Onvermogen rood te zien (1% van de mannen) of verminderd vermogen rood te zien (nog eens 1% van de mannen) komt minder voor. Geel-blauw kleurenblindheid komt minder vaak voor, en bij mannen en vrouwen even vaak. Het niet functioneren van alle soorten kegeltjes is extreem zeldzaam (ongeveer 1 op 10 miljoen).

erfelijkheid

Rood-groen kleurenblindheid komt het meest bij mannen voor, omdat de betrokken genen op het X-chromosoom liggen. In tegenstelling tot mannen, hebben vrouwen twee X-chromosomen, zodat de recessieve afwijking kleurenblindheid bij vrouwen alléén voorkomt als beide X-chromosomen het afwijkende gen bezitten.

geschiedenis van het onderzoek naar kleurenblindheid

De Engelse scheikundige John Dalton publiceerde in 1794 het eerste wetenschappelijke artikel over kleurenblindheid, "Extraordinary facts relating to the vision of colours" (Buitengewone feiten over het zien van kleuren) nadat hij zich gerealiseerd had dat hij zelf kleurenblind was. Naar hem wordt kleurenblindheid nog wel eens daltonisme genoemd.

andere aspecten

Kleurenblindheid kan in het dagelijks leven hinderlijk zijn en iemand beletten bepaalde beroepen te uit te oefenen, zoals schilder of fotograaf. Ook b.v. electriciens die verschillend gekleurde draadjes moeten kunnen onderscheiden kunnen in moeilijkheden komen. Voor gevaarstekens en stoplichten is het onderscheiden van de kleur rood belangrijk. Een interessante overweging is dat deze erfelijke afwijking, die toch relatief vaak voorkomt, kennelijk evolutionair gezien niet wordt bestraft met een geringere voortplantingskans, anders was de afwijking allang nagenoeg uit de populatie verdwenen. Wellicht hebben kleurenzwakke en kleurenblinde personen een compensatoir voordeel, bijvoorbeeld het meer letten op patronen dan kleuren wat soms nuttig kan zijn, maar dit blijven speculaties. Veel zoogdieren (b.v. honden) hebben ook een duidelijk minder gedifferentieerde kleurwaarneming dan mensen, omdat ze van nature maar twee in plaats van drie soorten kegeltjes hebben. Veel vogels hebben er daarentegen zelfs vier. Insecten kunnen rood vaak niet, maar ultraviolet vaak weer wel waarnemen.

externe links

http://arapaho.nsuok.edu/~salmonto/VSII_2002/Lecture30.pdf Een grondige Engelstalige bespreking, die echter nogal wat voorkennis veronderstelt.