Julius Röntgen: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Waterkant (overleg | bijdragen)
lf
Regel 33: Regel 33:
In 1928 bezocht Röntgen zijn zoon Engelbert, die het als cellist tot een toppositie in de beroemde [[Metropolitan Opera]] in [[New York City|New York]] had gebracht. Enthousiast werd hij over de muziek van de jonge componist [[George Gershwin]] en de [[jazz]]. Teruggekomen schreef hij ook enkele bewerkingen van "Negro Songs".
In 1928 bezocht Röntgen zijn zoon Engelbert, die het als cellist tot een toppositie in de beroemde [[Metropolitan Opera]] in [[New York City|New York]] had gebracht. Enthousiast werd hij over de muziek van de jonge componist [[George Gershwin]] en de [[jazz]]. Teruggekomen schreef hij ook enkele bewerkingen van "Negro Songs".


In zijn laatste jaren experimenteerde hij ook met [[atonale muziek]] en schreef hij een [[polytonaliteit|bitonale]] symfonie ([[Symfonie nr. 9 (Röntgen)|Symfonie nr. 9, 'De Bitonale']]) (uitgekomen in [[2005]] op het cd-label [[Cobra (platenlabel)|Cobra]] door het [[Noord Nederlands Orkest]] o.l.v. [[Hans Leenders (orkestdirigent)|Hans Leenders]]). In het [[Tuschinsky Theater]] in Amsterdam zorgde hij vaak voor de muzikale begeleiding van de [[stomme film|zwijgende films]] van de folklorist [[Dick van der Ven]]. Daarbij speelde hij stukjes [[volksmuziek]], die hij vroeger al had gearrangeerd. Zoals veel pianisten in die tijd speelde hij ook pianorollen in, zodat er nu nog een getrouwe weergave is van zijn pianospel, wanneer men ze afspeelt op een [[pianola|reproductiepiano]].
In zijn laatste jaren experimenteerde hij ook met [[atonale muziek]] en schreef hij een [[polytonaliteit|bitonale]] symfonie ([[Symfonie nr. 9 (Röntgen)|Symfonie nr. 9, 'De Bitonale']]) (uitgekomen in [[2005]] op het cd-label [[Cobra (platenlabel)|Cobra]] door het [[Noord Nederlands Orkest]] o.l.v. [[Hans Leenders (orkestdirigent)|Hans Leenders]]). In het [[Tuschinski Theater]] in Amsterdam zorgde hij vaak voor de muzikale begeleiding van de [[stomme film|zwijgende films]] van de folklorist [[Dick van der Ven]]. Daarbij speelde hij stukjes [[volksmuziek]], die hij vroeger al had gearrangeerd. Zoals veel pianisten in die tijd speelde hij ook pianorollen in, zodat er nu nog een getrouwe weergave is van zijn pianospel, wanneer men ze afspeelt op een [[pianola|reproductiepiano]].


Voor de bundel van de [[Nederlandse Protestantenbond]] bewerkte hij vele liederen en gezangen. In het [[Liedboek voor de Kerken]] zijn opgenomen de gezangen 13A ''"D'Almachtige is mijn Herder en Geleide"'' van [[Joost van den Vondel|Vondel]] en 469 ''"Het leven is: een krijgsbanier"'' van [[Guido Gezelle]].
Voor de bundel van de [[Nederlandse Protestantenbond]] bewerkte hij vele liederen en gezangen. In het [[Liedboek voor de Kerken]] zijn opgenomen de gezangen 13A ''"D'Almachtige is mijn Herder en Geleide"'' van [[Joost van den Vondel|Vondel]] en 469 ''"Het leven is: een krijgsbanier"'' van [[Guido Gezelle]].
Regel 160: Regel 160:
|}
|}



<!-- Categorieaanduiding zonder umlaut om alfabetische volgorde aan te geven -->


{{Bron|bronvermelding=
{{Bron|bronvermelding=
Regel 167: Regel 167:
* Muller, Theo & Röntgen, Jurriaan (red.): ''Sentendo nuova forza. Julius Röntgen 1855-1932''. Uitgegeven t.g.v. Röntgen-jaar 2005.
* Muller, Theo & Röntgen, Jurriaan (red.): ''Sentendo nuova forza. Julius Röntgen 1855-1932''. Uitgegeven t.g.v. Röntgen-jaar 2005.
* Vis, G.N.M. (Jurjen): ''Gaudeamus. Het leven van Julius Röntgen (1855-1932). Componist en musicus.'' ([[Proefschrift|Dissertatie]] [[Universiteit Utrecht]], 2007). Uitg. Waanders, Zwolle, 2008. ISBN 978 90 400 8170 5.}}
* Vis, G.N.M. (Jurjen): ''Gaudeamus. Het leven van Julius Röntgen (1855-1932). Componist en musicus.'' ([[Proefschrift|Dissertatie]] [[Universiteit Utrecht]], 2007). Uitg. Waanders, Zwolle, 2008. ISBN 978 90 400 8170 5.}}

<!-- Categorieaanduiding zonder umlaut om alfabetische volgorde aan te geven -->


{{DEFAULTSORT:Rontgen, Julius}}
{{DEFAULTSORT:Rontgen, Julius}}

Versie van 19 jun 2009 14:59

Julius Engelbert Röntgen (Leipzig, 9 mei 1855Utrecht, 13 september 1932) was een Duits-Nederlandse componist, pianist en dirigent.

Al op zeer jonge leeftijd trad hij onder meer op in duo-verband met de bariton Julius Stockhausen, de violist Carl Flesch, en later met de cellist Pablo Casals (1876-1973). Van Johannes Brahms ondervond hij de meeste invloed op zijn componeren, maar ook liet hij zich beïnvloeden door César Franck en Max Reger. Röntgen had liefde voor oude volksmuziek – iets wat hij deelde met zijn vriend Edvard Grieg – en schreef bewerkingen van oud-Nederlandse dansen en liederen. Meer dan 600 werken liet hij na, waarvan een aantal is uitgegeven door Breitkopf & Härtel. Vanaf 2002 heeft Donemus van hem ca. 100 stukken uitgegeven die nooit eerder waren gepubliceerd.

Levensloop

Duitsland

Julius Engelbert Röntgen werd op 9 mei 1855 in Leipzig geboren als zoon van de Nederlandse violist Engelbert Röntgen, concertmeester in het Leipziger Gewandhausorchester, en de Duitse pianiste Pauline Klengel. Van Louis Plaidy en Carl Reinecke (dirigent in het Gewandhaus) kreeg hij pianolessen. Op jonge leeftijd schreef hij al enkele composities en in 1871 werden de eerste gedrukt. Als muzikaal wonderkind ging hij langs de grote Duitse muzieksteden als Düsseldorf, Hamburg en zijn geboortestad Leipzig. Op zijn 14e werd Röntgen voorgesteld aan Franz Liszt, voor wie hij een van zijn eigen composities ten gehore bracht. Liszt nodigde hem daarop uit voor een van zijn beroemde soirees in zijn huis in de Goethestad Weimar.

Al op achttienjarige leeftijd maakte Röntgen een tournee met de Duitse bariton Julius Stockhausen, die hij begeleidde op piano.

Tijdens zijn jeugd leerde hij zijn latere vriend Edvard Grieg (1843-1907) kennen, die aan het conservatorium van Leipzig enkele jaren heeft gestudeerd. Röntgen bezocht toen ook de "Skandinaviske Selskap", een vereniging van Noorse en Zweedse studenten aan de Universiteit van Leipzig. Veel Scandinaviërs trokken in die tijd naar Duitse universiteiten, omdat Noorwegen en Zweden toen nog geen hoger onderwijs hadden. In diezelfde club leerde Röntgen ook zijn latere eerste vrouw kennen, de Zweedse vioolstudente Amanda Maier.

Na zijn opleiding aan het conservatorium van Leipzig toog hij naar de pianist Franz Lachner in München om zijn techniek daar nog verder te verbeteren. Franz Lachner was bevriend geweest met Franz Schubert.

Amsterdam

In 1877 vertrok Röntgen naar Nederland op uitnodiging van Abraham Dirk Loman, die in het culturele leven van die dagen een vooraanstaande positie innam. Röntgen vestigde zich in Amsterdam en werd pianoleraar aan de muziekschool. Ook dirigeerde hij de zangvereniging Excelsior en de Amsterdamse afdeling van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst. Ook organiseerde en leidde hij de Felix Meritis-concerten. In een van de vele brieven aan zijn ouders in Leipzig schreef hij dat het muziekleven in Amsterdam niet op hoog peil stond. De muziekschool werd vooral bezocht door kinderen en oudere dames, die voor hun plezier muziekles namen, niet om er hun brood mee te verdienen.

Tussen 1878 en 1885 bezocht de componist Johannes Brahms enkele malen Amsterdam om er concerten te dirigeren. Tijdens een concert in 1884 liet hij Röntgen zijn Tweede Pianoconcert spelen. Over het niveau van de orkestmusici was Brahms zo ontevreden, dat hij zei voortaan alleen naar Amsterdam te komen om lekker te eten.

Röntgen richtte in 1883 samen met Frans Coenen sr. en Daniël de Lange het Amsterdamsch Conservatorium op. Ook stond hij aan de wieg van het Concertgebouw. Steeds meer werd in Amsterdam de behoefte gevoeld om een grote concertzaal te bouwen. Röntgen, die werd aangezocht om te adviseren over de vorm, wees architect Van Gendt op de concertzaal van het Gewandhaus te Leipzig (later verwoest bij het grote bombardement van 1943). De bouw duurde bijna vier jaar. In 1888 zocht men een dirigent voor het inmiddels opgerichte Concertgebouworkest. Röntgen solliciteerde naar de betrekking, maar de sollicitatiecommissie betwijfelde of hij genoeg artistiek talent had voor de zware baan. Toen de beroemde Hans von Bülow, dirigent van het hoforkest van Meiningen in Thüringen, geen tijd bleek te hebben, vond men Willem Kes uit Dordrecht bereid om als dirigent voor het Concertgebouworkest te gaan staan.

Röntgen ging zich nu nog meer bezighouden met het componeren van kamermuziek en met zijn conservatoriumwerk. Hij had veel succes als pianobegeleider van de grote violist Carl Flesch, de beroemde zangers Johannes Messchaert en Aaltje Noordewier-Reddingius en later de cellist Pablo Casals. Met Messchaert trad hij bijna jaarlijks op in Wenen, waar hij vaak contact had met de door hem bewonderde Brahms.

Rond 1883 versterkte Röntgen zijn contact met de Noorse componist Edvard Grieg (1843-1907), die hij tijdens zijn studie in Leipzig had leren kennen. Hij had hem al eens bezocht in zijn villa Troldhaugen bij Bergen en was in de ban geraakt van de prachtige Noorse natuur. Met Grieg en zijn vriend Frants Beyer maakte hij grote bergwandelingen door o.a. de Jotunheimen. Grieg bezocht Amsterdam om er een concert te geven. Als componist had Röntgen veel aan de grote vriendschap met Grieg die duurde tot diens dood in 1907. Hij speelde graag zijn composities en gaf aanwijzingen voor verbeteringen. Na Griegs dood schreef Röntgen een interessante biografie in het Nederlands met veel aanhalingen uit de omvangrijke correspondentie.

In 1898 deed Röntgen, na een conflict met Kes' opvolger bij het Concertgebouworkest, Willem Mengelberg, afstand van zijn koordirigentschap bij de Amsterdamse Afdeling van de Vereniging "Toonkunst". Brahms had hem in een brief gewaarschuwd: "Voor die concertcommissies geef ik geen cent...". Het bezorgde hem moeilijke jaren. De bittere pil werd enigszins verzacht toen hij directeur kon worden van het Amsterdamsch Conservatorium, dat hij eens met De Lange en Coenen had opgericht.

Vakanties bracht de familie Röntgen vaak door in Denemarken, waar hij de kunstenares Bodil de Neergaard leerde kennen. Een langdurige artistieke relatie ontstond in kasteel Fuglsang op het eiland Lolland, waar ook Carl Nielsen vaak gast was.

Villa Gaudeamus

In 1924 ging Röntgen, bijna 70 jaar oud, met pensioen bij het Conservatorium. Hij trok zich terug in de door zijn zoon Frants in de stijl van de Amsterdamse School ontworpen Villa Gaudeamus in Bilthoven. De muziekzaal, geheel van hout, 'zweeft' als het ware boven de grond. Tijdens de laatste jaren van zijn leven schiep hij meer dan 100 composities, meest kamermuziek en liederen. Op Gaudeamus bezochten hem vele beroemdheden, zoals Pablo Casals en de Australische pianist en componist Percy Grainger. Röntgen gaf in de avonduren analysecursussen aan huis en sloeg daarbij moderne componisten zoals Hindemith, Stravinsky en Pijper niet over. De enige moderne componist die hem niet kon boeien was Schönberg.

In 1928 bezocht Röntgen zijn zoon Engelbert, die het als cellist tot een toppositie in de beroemde Metropolitan Opera in New York had gebracht. Enthousiast werd hij over de muziek van de jonge componist George Gershwin en de jazz. Teruggekomen schreef hij ook enkele bewerkingen van "Negro Songs".

In zijn laatste jaren experimenteerde hij ook met atonale muziek en schreef hij een bitonale symfonie (Symfonie nr. 9, 'De Bitonale') (uitgekomen in 2005 op het cd-label Cobra door het Noord Nederlands Orkest o.l.v. Hans Leenders). In het Tuschinski Theater in Amsterdam zorgde hij vaak voor de muzikale begeleiding van de zwijgende films van de folklorist Dick van der Ven. Daarbij speelde hij stukjes volksmuziek, die hij vroeger al had gearrangeerd. Zoals veel pianisten in die tijd speelde hij ook pianorollen in, zodat er nu nog een getrouwe weergave is van zijn pianospel, wanneer men ze afspeelt op een reproductiepiano.

Voor de bundel van de Nederlandse Protestantenbond bewerkte hij vele liederen en gezangen. In het Liedboek voor de Kerken zijn opgenomen de gezangen 13A "D'Almachtige is mijn Herder en Geleide" van Vondel en 469 "Het leven is: een krijgsbanier" van Guido Gezelle.

In 1930 ontving Röntgen een eredoctoraat van de Universiteit van Edinburgh.

Zwaar ziek voltooide Röntgen in zijn laatste twee maanden nog het Pianokwintet in G. Op 13 september 1932 stierf hij in het Utrechtse Diaconessenhuis op 77-jarige leeftijd. De Engelse musicoloog Donald Tovey schreef in 1932 in zijn in memoriam in The Times: "Zijn compositorische werk kent elke muziekvorm en geeft daarbij blijk van volledige beheersing van de compositietechnieken. Al zijn werken leggen getuigenis af van zijn bijzonder grote muzikale gaven".

Privé-leven

Met zijn zoons uit zijn eerste huwelijk met Amanda Maier, de violist Julius en de cellist Engelbert, vormde hij het Röntgentrio. Enige tijd na Amanda's dood in 1894 trouwde hij de getalenteerde pianiste Abrahamine des Amorie van der Hoeven (Mien). Uit dit huwelijk werden vier zoons en één dochter geboren. Van hen gingen drie zoons de muziek in en ook met hen trad hij op. Muziek was in de familie Röntgen een van de belangrijkste vormen van vrijetijdsbesteding.

Direct na de Eerste Wereldoorlog, op 30 december 1919, werd Röntgen genaturaliseerd tot Nederlands staatsburger, omdat de eerste zoon uit het tweede huwelijk, de pianist Johannes Röntgen, in 1916 in Duitse krijgsdienst werd opgeroepen. De tweede zoon uit zijn eerste huwelijk, de cellist Engelbert Röntgen, die naar de VS was geëmigreerd, diende in het Amerikaanse leger als hospitaalsoldaat. Het gevolg was, dat Röntgen enkele jaren niet meer in Duitsland kon optreden.

Familieoverzicht

De beroemde natuurkundige Wilhelm Conrad Röntgen was een achterneef van de vader van Julius Röntgen.

Composities (selectie)

Orkestwerken

Symfonieën

  • Nr. 1 in G (1872)
  • Nr. 2 in f / A (1874/75)
  • Nr. 3 in c (1910)
  • Nr. 4, Symphonietta humoristica (1922)
  • Nr. 5 in a, Der Schnitter Tod (1926)
  • Nr. 6, Rijck God, wie sal ic claghen (1928)
  • Nr. 7 in f, Edinburgh (1930)
  • Nr. 8 in cis (1930)
  • Nr. 9, Bitonale (1930)
  • Nr. 10 in D, Walzer (1930)
  • Nr. 11 in g, Wirbel (1930)
  • Nr. 12 in C, In Babylone (1930)
  • Nr. 13 in a, Alle eendjes zwemmen in het water (1930)
  • Nr. 14 in D, Winterthur (1930)
  • Nr. 15 in fis (1931)
  • Nr. 16, Shakespeare's Tempest (1931)
  • Nr. 17, Aus Goethe's Wilhelm Meister (1931)
  • Nr. 18 in A (1931)
  • Nr. 19, Über B.A.C.H. (1931)
  • Nr. 20 in c, Mit Schlusschor über Goethe's Pröoemion (1931)
  • Nr. 21 in a, (1931)
  • Nr. 22 in Fis, (1931)
  • Nr. 23 in c (1932)
  • Nr. 24 in E (1932)

Concerten

Voor piano en orkest

  • Nr. 1 in g (1873)
  • Nr. 2 in D, op. 18 (1879)
  • Nr. 3 in d (1887)
  • Nr. 4 in F (1906)
  • Nr. 5 in E (1929)
  • Nr. 6 in e (1929)
  • Nr. 7 in C (1930)

Voor viool en orkest

  • Suite in d met strijkorkest (1892)
  • Nr. 1 in a (1902)
  • Ballade (1918)
  • Nr. 2 in D (1926)
  • Nr. 3 in fis (1926)

Voor cello en orkest

  • Nr. 1 in e (1894)
  • Nr. 2 in g (1909)
  • Nr. 3 in fis (1928)

Overig

  • Suite Aus Jotunheim (1892)
  • Ballade über ein Norwegisches Volkslied, op. 36 (1892)
  • Een liedje van de zee, op. 45 (1902)
  • Oud-Nederlandse Dansen, op. 46a (bewerking voor harmonieorkest: Ber Joosen)
  • Suite Oud-Nederland (1907)
  • Drei Praeludien und Fugen über G.H.G.B.F., opgedragen aan Gerard von Brucken Fock (1919)
  • Ouverture Taufers (1921)
  • Aus Goethes Faust, voor orkest, koor en solisten (1931)
  • Variationen über eine Norwegische Volksweise (1932)

Opera's

Kamermuziek

Sonates voor cello en piano

  • Nr. 1 in B, op. 3 (1872)
  • Nr. 2 in a, op. 41
  • Nr. 3 in g (1905)
  • Nr. 4 in c (1906)
  • Nr. 5 in b, op. 56
  • Nr. 6 in D (1914)
  • Nr. 7 in fis (1917)
  • Nr. 8 in d (1926)
  • Nr. 9 in e (1927)
  • Nr. 10 in c (1927)
  • Nr. 11 in d (1930)
  • Nr. 12 in a (1931)
  • Nr. 13 in cis (1931)
  • Nr. 14 in C (1931)

Trio's voor viool, cello en piano

  • Trio Entam (1898)
  • Trio in f, Post tenebras lux (1924)
  • Trio in A, Gaudeamus (1924)


[bron?]