Hugo de Groot (rechtsgeleerde): verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
S.Kroeze (overleg | bijdragen)
(+ nuttige categorie voor wie informatie zoekt over de 17e eeuw; ordening
Regel 97: Regel 97:
{{references}}
{{references}}


[[Categorie:Nederlands rechtsgeleerde|Groot, Hugo de]]
{{DEFAULTSORT:Groot, Hugo de}}
[[Categorie:Rechtsfilosoof|Groot, Hugo de]]
[[Categorie:Rechtsfilosoof|Groot, Hugo de]]
[[Categorie:Nederlands rechtsgeleerde|Groot, Hugo de]]
[[Categorie:Nederlands schrijver|Groot, Hugo de]]
[[Categorie:Nederlands schrijver|Groot, Hugo de]]
[[Categorie:Nederlands theoloog|Groot, Hugo de]]
[[Categorie:Nederlands theoloog|Groot, Hugo de]]
[[Categorie:Pensionaris van Rotterdam|Groot, Hugo de]]
[[Categorie:Neolatijns auteur|Grotius, Hugo]]
[[Categorie:Remonstranten|Groot, Hugo de]]
[[Categorie:Remonstranten|Groot, Hugo de]]
[[Categorie:Humanist|Groot, Hugo de]]
[[Categorie:Humanist|Groot, Hugo de]]
[[Categorie:Neolatijns auteur|Grotius, Hugo]]
[[Categorie:Pensionaris van Rotterdam|Groot, Hugo de]]
[[Categorie:17e eeuw]]


[[bs:Hugo Grotius]]
[[bs:Hugo Grotius]]

Versie van 24 jan 2009 22:46

Hugo Grotius door Michiel Jansz. van Mierevelt

Hugo de Groot (Delft, 10 april 1583Rostock, 28 augustus 1645) was een Nederlands rechtsgeleerde. Hij is vooral bekend als Hugo Grotius, maar wordt her en der ook aangeduid als Huig de Groot. Hij schreef Latijnse tragedies en gedichten, theologische verhandelingen en Nederlandse gedichten. Zijn belangrijkste werken liggen op historisch en juridisch gebied. Zijn beroemdste werk is De iure belli ac pacis (Over het recht van oorlog en vrede) uit 1625. Dit werk vormt de basis voor het moderne volkenrecht. Hugo de Groot is ook bekend vanwege zijn pleidooi voor de vrije toegang tot de zee (en de vrijhandel) het Mare Liberum (1609), eerst in 1864 teruggevonden en gepubliceerd. Hedendaagse rechtsgeschiedkundigen beschouwen Grotius als een van de grootste juristen ooit. Grotius heeft een immense invloed op het internationaal publiekrecht uitgeoefend, zijn ideeën met betrekking tot de zeevaart domineren nog bijvoorbeeld het grootste deel van het hedendaags zeerecht. Grotius kan ingedeeld worden in de school van de humanisten.

Hugo de Groot huwde in 1608 met Maria van Reigersberch (1589-1653). Zij kregen drie zonen en een dochter, zijn tweede zoon Pieter de Groot was ook rechtsgeleerde en later ook pensionaris van Rotterdam.

Biografie

Standbeeld op de Markt in Delft

Hugo de Groot werd geboren te Delft als telg van een Nederlands patriciërsgeslacht. Zijn vader, Jan de Groot (1554-1640), telde veel bekende geleerden uit de Republiek onder zijn vrienden. Deze geleerden herkenden al snel Hugo's bijzondere begaafdheid; zo kon hij al vanaf zijn achtste dichten in het Latijn. De jeugdige Hugo de Groot ging al op zijn elfde ging studeren aan de universiteit van Leiden, waar hij omging met medestudent Daniel Heinsius. Hun gezamenlijke leermeester was de Franse filoloog Josephus Justus Scaliger. In 1598 mocht hij mee met een gezantschap naar Frankrijk, dat onder leiding stond van Johan van Oldenbarnevelt, en als doel had van koning Hendrik IV steun te verkrijgen voor een voortzetting van de opstand tegen Spanje. Het was tijdens deze reis dat de Franse koning hem Le miracle de Hollande zou hebben genoemd, en bovendien promoveerde Hugo in Orléans tot doctor in de beide rechten (5 mei 1598). Hij begon zijn carrière in 1600 als advocaat in Den Haag; in 1607 werd hij in dezelfde stad advocaat-fiscaal.

In 1613 maakte hij deel uit van een delegatie naar Engeland. Daar onderhield hij zich met koning Jacobus I van Engeland, maar tevens ontmoette hij voor het eerst de naar Engeland uitgeweken Franse classicus en filoloog Isaac Casaubon, met wie hij voordien al gecorrespondeerd had. In datzelfde jaar werd hij tot pensionaris van Rotterdam benoemd. Op jonge leeftijd schreef hij de Annales et historiae de rebus Belgicis. Van meer historisch belang dan deze Nederlantsche Jaerboeken en Historien was zijn boek over de Oudheyt vande Batavisch nu Hollandsche Republique. In dat laatste werk toont De Groot aan dat de Staten altijd al soeverein geweest zijn. Historisch gezien is dit standpunt van De Groot onhoudbaar, maar zijn verhandeling, die uiteraard bij de Staten van Holland in de smaak viel, heeft betekenis gekregen omdat de Staten van Holland, wanneer het om hun positie ging, zich op De Groot plachten te beroepen.

Werk en invloeden

Hugo de Groot
bron: Museum van de
Vaderlandse Geschiedenis

Hugo de Groot was een pionierend theoreticus op het gebied van humanisme en natuurrecht, dat hij definieerde als het idee dat bepaalde zaken uit zichzelf goed of slecht zijn, en daardoor bepaalde rechtsbeginselen vanuit zichzelf geldig zijn. Deze stammen dus niet af van Gods openbaring op de Sinaï, maar gelden voor alle mensen (nakomelingen van Noach): het natuurrecht geldt "zelfs als we zouden aannemen dat er geen God van Israël bestaat". Deze rechtsprincipes ontwikkelde hij en paste hij toe in De iure praedae (Over het buitrecht) uit circa 1604 (niet door De Groot gepubliceerd) en het al genoemde De iure belli ac pacis. In een later als Mare Liberum (De Vrije Zee) los gepubliceerd hoofdstuk uit De iure praedae ontwikkelde De Groot voor het eerst een concept van een mondiale gemeenschap, vanuit het idee dat de zee voor allen toegankelijk moest zijn om zo de communicatie tussen volkeren in stand te houden en niet elkaar de toegang tot de overzeese gebieden te ontzeggen. De Groot zijn werk op dit gebied vormde de basis voor later werk van filosoof John Locke. Bij verschijning van Mare Liberum wonden Engelse geleerden als John Selden en William Welwod zich nogal op en publiceerden weerleggingen van De Groots stellingen. Welwod's Abridgement off all sea lawes pareerde De Groot met Defensio capitis quinti Maris Liberi oppugnati a Gulielmo Welwodo (Verdediging van de vrije vijf oceanen, die worden aangevallen door William Welwod).

De Groot was niet alleen rechtsgeleerde, maar ook een niet onverdienstelijk theoloog. Dit heeft hem echter veel moeilijkheden opgeleverd. In 1619 werd hij omwille van zijn theologische werken veroordeeld tot levenslange opsluiting in Slot Loevestein. Gedurende de voorgaande jaren trachtte De Groot namelijk zijn overtuigingen aangaande natuurlijke wetgeving te verenigen met het Calvinisme dat in de Republiek der Verenigde Nederlanden als godsdienst de overhand had gekregen. Hierin slaagde hij echter niet, omdat het idee dat God niet in alles het laatste woord heeft, niet verenigbaar is met het Calvinistische concept van predestinatie. Om deze reden sloot hij zich aan bij de volgelingen van Jacobus Arminius, de remonstranten. Dit pakte echter verkeerd uit, want Prins Maurits greep in de godsdiensttwisten in ten gunste van de contra-remonstranten. Hij werd samen met onder andere Johan van Oldenbarnevelt opgepakt. De Groot werd tot levenslange opsluiting veroordeeld.

De Groot als literator

Een van zijn eerste gedichten was een Pindarische ode op Frederik Hendrik, geschreven in 1595 op 12-jarige leeftijd, in het Grieks. Later verrichtte hij titanenwerk met zijn programma om een grote bloemlezing uit de Griekse poëzie in het Latijn toegankelijk te maken. Om te beginnen vertaalde hij het gehele poëziegedeelte uit de Anthologie van Johannes Stobaeus, een enorme vijfde-eeuwse verzameling van citaten uit dichters en prozaschrijvers (1623). Daarna volgden de Excerpta Tragicorum et Comicorum (Uittreksels uit tragedie- en komedieschrijvers), waarin hij een grote persoonlijke bloemlezing gaf uit antieke toneelstukken (1626). Het laatste onderdeel van het project was een vertaling van de volledige Anthologia Planudea in het Latijn. De Groot vertaalde de bloemlezing van Griekse epigrammen (zo’n 3000 gedichten), vanaf september 1630 in één jaar tijd (!), steeds in hetzelfde metrum en in evenveel regels als het origineel. Tot een volledige uitgave hiervan kwam het pas in 1795 door Jeronimo de Bosch.

In navolging van MartialisApophoreta, een reeks tweeregelige epigrammen op geschenken die gasten na een feest kregen om mee naar huis te nemen, schreef hij in 1603 zijn Instrumentum domesticum (Huisraad) op allerlei voorwerpen in en om het huis. Zijn hoogtepunt als Neolatijns dichter bereikte hij echter met zijn ‘epithalamia’, bruiloftsgedichten, naar het voorbeeld van de laat-Latijnse dichter Claudius Claudianus. De Groots beste epithalamium – en sowieso een onovertroffen prestatie in dit genre – is het Epithalamium Potteii, dat hij maakte ter gelegenheid van het huwelijk van zijn studievriend en huisgenoot Enoch Potteiï met Maria Wachtmans in 1604. Het is een lang gedicht over de huwelijksnacht in acht delen met verschillende metra, waarin de zinnelijkheid van het onderwerp en de poëtische virtuositeit van de dichter samenkomen.

Om te laten zien hoe de navolging van de tragedies van Seneca in een eigentijdse Neolatijnse vorm gestalte moest krijgen, besloten De Groot en zijn vriend Daniël Heinsius ieder een tragedie te schrijven. De Groot kwam in 1601 met Adamus exul (in 1664 door Vondel uitgebracht als Adam in ballingschap). In 1608 volgde het stuk Christus patiens (Het lijden van Christus, 1608). Ook maakte hij vertalingen van stukken van zijn favoriete auteur Euripides. In 1630 kwam zijn Latijnse versie uit van De Phoenissische vrouwen, waaraan hij tien jaar had gewerkt. Deze bevatte bovendien een principiële inleiding, waarin De Groot de inzichten van Aristoteles over tragedie uiteenzette. Zelf schreef hij nogmaals een tragedie, wederom een bijbels stuk, dit keer over Jozef in Egypte, Sophompaneas (1635, door Vondel in hetzelfde jaar vertaald als Jozef in ’t hof).

Gevangenschap op Loevestein

Slot Loevestein

Even na 1610 laaiden er in Nederland godsdienstige twisten op die tot in de politiek werden uitgespeeld. Deze twisten kwamen overigens niet als een verrassing. De Groot was in 1607 een van de velen geweest die voorspelden dat door een bestand met Spanje ruimte zou ontstaan voor onderlinge partijstrijd in de Republiek[1]. Inzet was de leer van de predestinatie, ofwel de Goddelijke voorbeschikking. In hedendaagse termen kan men zeggen, dat de strijd ging tussen de strenge Gomarus en de gematigde Arminius.

Hugo de Groot trad in talloze geschriften duidelijk naar voren als verdediger van het kamp der Arminianen, of, vanuit zijn gezichtspunt gezien, het kamp van hen die voor tolerantie ijverden, en van mening waren dat de staat het hoogste gezag was, en dus boven de kerk stond. Dat was ook het standpunt van Van Oldenbarnevelt, die ook weigerde een nationale synode van staatswege bijeen te roepen, omdat daarin ongetwijfeld Arminius veroordeeld zou worden.

Prins Maurits zag in de godsdiensttwisten een kans op het buitenspel zetten van de vredespartij, d.w.z. degenen die voor de omzetting van het twaalfjarig bestand met Spanje in een permanent vredesverdrag waren. Het bestand had hem als legeraanvoerder veel macht, aanzien en buitgeld gekost.

In augustus 1618 wist de prins de machtsstrijd in zijn voordeel te beslechten. Van Oldenbarnevelt en De Groot werden op 29 augustus 1618 gevangengenomen. De eerste werd ter dood veroordeeld en terechtgesteld. Een college van 24 rechters veroordeelde de remonstrant Hugo de Groot 'ter eeuwige gevangenisse'. Aanvankelijk werd hij te Den Haag in hechtenis gehouden, maar op 5 juni 1619 werd hij overgebracht naar Slot Loevestein, toen een staatsgevangenis, later gevolgd door zijn vrouw Maria van Reigersberch en dienstmeisje Elselina van Houweningen[2].

Ontsnapping per kist

Hugo de Groot klimt in de boekenkist (naar een ets uit ca. 1800)

Hij mocht wel blijven studeren en schreef in gevangenschap zijn Inleiding tot de Hollandsche Rechtsgeleerdheid. Daarvoor kreeg hij een kist boeken die soldaten bij een familie in Gorinchem ophaalden; later zou de kist terugbezorgd worden. Dat bracht Maria na anderhalf jaar op een idee. Zij maande Hugo: "Kruip in die kist en zorg dat je er twee uur in kunt blijven zitten zonder geluid te maken". Ze liet hem avonden lang oefenen. De tijd begon te dringen, omdat het 12-jarig bestand met Spanje binnenkort afliep, waarna mogelijk de vluchtroutes minder veilig zouden zijn.

Op 22 maart 1621 ontsnapte Hugo uit Loevenstein. Op deze dag was het jaarmarkt in Gorinchem, en de gevangenisbaas was weg. Maria legde met Elselina de boeken in het bed, zodat het net leek of Hugo ziek was. Met alleen zijn ondergoed en zijden kousen aan kroop hij in de kist. Elselina ging met de soldaten mee naar Gorinchem om de kist in de gaten te houden. Eenmaal bij de familie aangekomen stapte Hugo eruit om ijlings in metselaarskleren naar Antwerpen te vluchten. Vandaar vertrok hij naar Parijs.

Het roemruchte verhaal van deze ontsnapping werd door de publicatie van de biografie door Geeraard Brandt, die het uit Elselina's mond had opgetekend, een van de klassiekers van de Nederlandse geschiedschrijving, zozeer dat op diverse plaatsen, onder andere in het Rijksmuseum in Amsterdam en in de Prinsenhof in Delft, maar ook in New York en op Loevestein zelf, kisten worden bewaard waarvan gezegd wordt dat daarin Hugo de Groot ontsnapte.

In 1631 keerde hij terug naar Rotterdam, in de hoop dat hij zich weer in Holland kon vestigen. Zes jaar na de dood van Maurits was het politieke klimaat onder diens opvolger Frederik Hendrik veel milder geworden. Burgemeester van Berkel pleitte voor amnestie voor hem in de Staten van Holland. Ook de historicus en dichter P.C. Hooft, die tot de kring rond de stadhouder behoorde, deed een goed woordje.

Maar De Groot zelf weigerde welk verzoek dan ook tot de Staten of de prins te richten; hij was er van overtuigd dat hij niets verkeerds had gedaan. Het jaar daarop vaardigden de Staten een nieuw arrestatiebevel uit en moest hij opnieuw in ballingschap gaan.

Onderhouden door de Franse koning

Vanuit Loevestein vluchtte De Groot naar Parijs, waar hij uiteindelijk weer in vrijheid zijn vrouw ontmoette en een toelage van de Franse koning kreeg. Naast de bekostiging van zijn levensonderhoud stelde het jaargeld De Groot in staat om zich aan zijn schrijverschap te wijden. In 1622 verscheen Apologeticus oftewel Verantwoordingh van de wettelijcke regieringh van Hollandt ende West-Vrieslandt, waarin De Groot zijn visie op de wettigheid van het Hollandse bewind gaf. Volledig verteerd door politieke wrok was hij echter niet, getuige zijn publicaties op theologisch (De veritate religionis christianae in 1627) en letterkundig (de Latijnse vertaling van het werk van de Byzantijnse geleerde Stobaeus in 1623) gebied.

In Zweedse staatsdienst

Ingang tot de grafkelder van Hugo de Groot

Vanaf 1634 woonde hij als gezant van Zweden in Parijs. Het was zijn taak om Franse steun te winnen voor de Zweedse interventiepolitiek in Duitsland. De Zweden streden aan de zijde van de Duitse protestanten in de dertigjarige oorlog. Als principieel en wat rechtlijnig remonstrant kon hij echter moeilijk overweg met de opportunistische Fransen onder kardinaal Richelieu. Onder invloed van de "Franse partij" aan het hof in Stockholm werd hij op 20 december 1644 teruggeroepen.

De jonge koningin Christina wilde hem tot staatsraad benoemen om haar te adviseren in zaken van buitenlandse politiek. Maar bovenal wilde ze hem een wetenschappelijke bibliotheek voor haar laten samenstellen. De Groot voelde daar niets voor. Ook het noordelijke klimaat trok hem en zijn vrouw weinig aan. In maart 1645 vertrok hij uit Stockholm, naar Lübeck. Zijn schip leed echter schipbreuk bij het oversteken van de Oostzee. Hij kwam veilig aan wal, maar ver naar het oosten. Te paard reisde hij vanaf 13 augustus richting Lübeck, maar uitgeput bereikte hij Rostock. Daar overleed hij op 28 augustus. Zijn laatste woorden zouden zijn geweest: "door veel te begrijpen heb ik niets bereikt". Hugo de Groot ligt begraven in de Nieuwe Kerk in Delft, vlakbij Prins Maurits.

Eerbetoon

  • Hugo de Groot werd drie keer vereeuwigd in een bronzen standbeeld:
    • 1886 - Delft, Markt, door Franciscus Leonardus Stracké (1849-1919);
    • 1938 - Den Haag, Plein, vanaf 1988 Kazernestraat, ingang gebouw Hoge Raad, door Johan Polet (1894-1971);
    • 1969 - Rotterdam, Coolsingel, voor het stadhuis, door Auke Hettema (1927-2004).
  • Op het Nachtegaalplein in Rotterdam staat een replica van het zwaard van Hugo de Groot.
  • Er bestaan in veel Nederlandse plaatsen naar De Groot genoemde straten. In Amsterdam is een hele buurt naar hem en zijn vrouw genoemd.

Werken

  • De republica emendanda (over verbetering van de Republiek) - 1601
  • Parallelon rerumpublicarum (vergelijking van republieken) - 1602
  • De iure praedae (over het buitrecht), inclusief Mare liberum (de vrije zee) - 1604
  • De antiquitate reipublicae Batavicae (over de oudheid van de Bataafse Republiek) - 1610
  • Ordinum pietas (de vroomheid van staten) - 1613
  • Defensio fidei catholicae de satisfaction (verdediging van het christelijk geloof) - 1617
  • De iure belli ac pacis (over het recht van oorlog en vrede) - 1625
  • De veritate religionis Christianae (over de waarheid van het christelijk geloof) - 1627
  • Grollae Obsidio (over het Beleg van Grol) - 1629
  • Inleydinge tot de Hollantsche rechtsgeleertheit - 1631
  • Via ad pacem ecclesiasticam (de weg naar kerkelijke vrede) - 1642
  • De imperio summarum potestatum circa sacra (over de macht van heersers in religieuze zaken) - 1647
  • De fato (over het lot) - 1648
  • Annales et historiae de rebus Belgicis (annalen en geschiedenis van de Nederlanden) - 1657

Externe links

Bronnen

  • Henk Nellen: Hugo de Groot, Een leven in strijd om de vrede (2007, Balans)
  • Wansink, H & C.B. Wels (1963) Zeven pijlen, negen pennen. Negen Nederlandse historici over de Vaderlandse Geschiedenis. Phoenix Pocket no. 83.

Referenties