Frans-Iraanse betrekkingen

De oudst bekende betrekkingen tussen Frankrijk en Iran dateren uit de late Middeleeuwen. In eerste instantie dienen deze relaties een politiek en een religieus doel, met betrekking tot de kruistochten, en later de komst van de missionarissen. In de tijd van de Safaviden ontstaan ook handelsbetrekkingen tussen Frankrijk en Iran. In de periode tussen de Franse Revolutie en de Eerste Wereldoorlog groeit de Franse invloed in Perzië op cultureel gebied, wat de band tussen de twee landen versterkt. Van tijd tot tijd worden die relaties op de proef gesteld als gevolg van de manoeuvres van grote westerse mogendheden (voornamelijk van Rusland en Groot Brittannië), omdat deze hun invloed in Iran, strategisch gelegen op de routes tussen het nabije Oosten en India, willen vergroten. Na de Iraanse revolutie en de Franse steun aan Irak tijdens de Iran-Irak oorlog is de relatie bekoeld. De recente weigering van Iran om te stoppen met het verrijken van uranium, plus het feit dat Frankrijk het plan steunt om Iran voor de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties te dagen, hebben de twee landen nog verder uiteen gedreven. Inhoud 1 De periode voor 1789 1.1 Voor de Safavidische periode 1.2 De Safavidische periode 2. Tussen de Franse Revolutie en WOI 2.1 1789 - 1849 2.2 1850 - 1871 2.3 van 1871 tot WOI 3. De periode tussen de Eerste Wereldoorlog en de val van Mohammad Reza Shah Pahlavi 3.1 de opkomst van de Pahlavi-dynastie 3.2 de betrekkingen tussen Frankrijk en Reza Shah 3.3 Frankrijk en Mohammad Reza Shah 4. De islamitische republiek Iran 4.1 de betrekkingen tijdens de Iraanse revolutie 4.2 de Iran-Irak oorlog en aanslagen tegen Franse burgers 4.3 Een meer onafhankelijke handelspolitiek van de VS (1991-2003) 4.4 De betrekkingen beïnvloed door de nucleaire kwestie (2003-2013) 4.4.1 Een overwegend meegaande houding (2003-2005) 4.4.2 Bijzonder gespannen verhoudingen (2005-2013) 4.4.3 De redenen van de Franse onbuigzaamheid 4.4.4 Consequenties op het gebied van de handel 4.4.4.1 Overzicht van de Frans-Iraanse betrekkingen 4.4.4.2 De auto-industrie 4.4.5 Onenigheid over de mensenrechten 4.5 Verbetering van de relaties (vanaf 2013) 4.6 Samenwerking op wetenschappelijk en cultureel terrein 5. Archeologische expedities in Iran (1875 – 1979) 6. Noten en verwijzingen 7. Bijlagen 7.1 Bibliografie 7.2 Meer informatie 7.2.1 Aanverwante artikelen 7.2.2 Externe links

1. De periode voor 1789 Tijdens de late middeleeuwen is Perzië in Europa vooral bekend door Bijbelverhalen, in het Grieks of in het Latijn. In de periode van de kruistochten, die de Franken begonnen, beschouwt men alle islamitische landen, waaronder Perzië, als vijanden van het christendom. Als gevolg van de Mongoolse invasies ontstaan er banden tussen de Oriënt en West Europa, waarbij Frankrijk een belangrijke rol speelt. Het doel van Europa is immers om de Mongolen te bekeren, zoals ze eerder met de barbaren gedaan hadden. Franciscaner en Dominicaner missionarissen worden naar Perzië gestuurd, waar ze missieposten vestigen in Sultanya, Maragha, Tabriz en Tiflis (het huidige Tbilisi). Het merendeel van de berichten die worden uitgewisseld tussen de Mongolen en de West-Europese heersers doelen op volgzaamheid. Via een brief aan Lodewijk IX stuurt Eljigidei, Mongools heerser in Armenië en Perzië, in 1248 op diplomatieke besprekingen aan. Daarop stuurt Lodewijk IX de dominicaner monnik André de Longjumeau met een brief naar Küyük, maar de monnik arriveert te laat, de Khan (heerser, koning in het Mongools en in het Turks) is overleden. Zijn weduwe Oghul Qaïmich, die nu regeert, stuurt de geestelijke weg zonder dat het tot een toenadering komt. Hoewel het nooit tot een bondgenootschap komt, blijven de banden tussen de Franken en de Mongolen bestaan. In 1305 blaast Oldjaïtou de relaties nieuw leven in met het voorstel aan Filips de Schone om een alliantie tegen de mammelukken, milities bestaand uit tot militair opgeleide slaven uit het islamitische rijk, te vormen. Terwijl de voorbereidingen voor een nieuwe kruistocht vastlopen, doet Oldjaïtou een vergeefse aanval op de mammelukken (1312-1313). Zijn opvolger Abu Saïd sluit daarop in 1322 vrede met de mammelukken door het Verdrag van Aleppo te tekenen. Ondanks het mislukken van de diplomatieke samenwerking blijven de handelsbetrekkingen en de bekeringsmissies wel bestaan.

Het Safavidische rijk (1512-1722) (kaartje) De Safavidische periode Als Sjah Ismail in 1501 aan de macht komt, is het Ottomaanse Rijk bezig zijn macht uit te breiden rond de Perzische Golf en de Indische Oceaan. Om de Ottomanen het hoofd te kunnen bieden zoekt de sjah toenadering tot West-Europese vorsten, maar de Fransen geven hieraan geen gehoor. Frans I heeft namelijk in 1536 een alliantie gesloten met sultan Süleyman de Grote, met het doel om de macht van keizer Karel V in te perken. Hierdoor kan hij niet op het verzoek van de sjah ingaan. Als gevolg van de invasies van de Ottomanen in het noordoosten van Perzië, in 1547 en in 1604, zijn de Perzen gedwongen zich over te geven. Het verdrag tussen de Turken en de Fransen verhindert Hendrik IV om in te gaan op het verzoek tot toenadering van sjah Abbas I. Lodewijk XIII is de eerste die een rechtstreekse relatie tussen Frankrijk en Perzië probeert aan te knopen. Met het sturen van een handelsmissie met kooplieden uit Marseille wil hij sjah Abbas I overtuigen van de bereidheid van de Franse koning om als bemiddelaar op te treden tussen Perzië en het Ottomaanse Rijk. De achterliggende reden van deze missie, geleid door Louis Deshayes, is het verminderen van de Portugese invloed (en van Spanje, suzerein van Portugal tussen 1580 en 1640) in de Oriënt. De sjah wilde de Fransen privileges geven, zoals het beschermen van de katholieken in Perzië, het faciliteren van de vestiging van katholieke missieposten en het toekennen van het handelsmonopolie op de Levant-route, maar de grootvizier van het Ottomaanse Rijk verijdelt dit plan. De missionarissen die in Iran zitten zijn voornamelijk Portugese augustijner monniken en Italiaanse en Spaanse karmelieten. Richelieu stuurt op zijn beurt twee kapucijner monniken naar het hof van Shah Abbas. Vanwege hun gedegen kennis van Iran spelen de Franse missionarissen in de daarop volgende periode een belangrijke rol, door kooplieden, reizigers en diplomaten te informeren over het land. De meest in het oog springende missionaris is de kapucijn Raphaël du Mans, die in Ispahan woont van 1647 tot zijn dood in 1696. Hij treedt op als vertaler en als onderhandelaar ten tijde van de vestiging van de Compagnie française des Indes, en daarnaast houdt hij Colbert op de hoogte van de ontwikkelingen. De Spaanse successieoorlogen in Europa en de pogingen om de zeemacht van Muscat wat in te dammen, zetten de Frans-Perzische betrekkingen op een laag pitje. Het bezoek van Jean Billon de Cancerille aan het Safavidische hof, in 1700, blaast de relaties nieuw leven in. Deze Jean Billon de Cancerille komt met het advies om de handel met de Oriënt via de Levantroute te laten lopen. Na Billon de Cancerille reist Jean-Baptiste Fabre richting Perzië, maar hij sterft op weg naar Jerevan. De missie van Pierre-Victor Michel levert in 1708 een verdrag op tussen de sultan en de christenen. Deze eerste officiële overeenkomst voorziet in de bescherming van de christelijke missies en in de bevordering van de handel. De Perzen zijn zeer content over de monetaire clausules plus de toezegging om Franse oorlogsschepen in de Perzische Golf te stationeren met het doel om tegen Oman te strijden. De oorlog in Frankrijk en de problemen die optreden tijdens de reis vertragen echter de ratificatie van het verdrag tot 1712. Armeense geestelijken, die zich storen aan de bekeringsijver van de christelijke zendelingen, krijgen het voor elkaar om de privileges van de missionarissen te laten vervallen, waardoor er opnieuw onderhandeld moet worden. Bovendien verschijnt er geen enkel Frans schip in de Perzische Golf, ondanks de beloofde privileges aan de kooplieden van Saint-Malo. Dit brengt het Perzische hof aan het twijfelen over de echtheid van de brieven uit naam van Lodewijk XIV die ze eerder ontvangen hebben van de missionarissen. Daarop wordt de burgemeester van Jerevan, Mohammad Reza Beg, naar Frankrijk gestuurd waar hij met alle egards wordt ontvangen door Lodewijk XIV op Versailles, op 19 februari 1715. Nieuwe onderhandelingen worden opgestart met als resultaat een akkoord op 13 augustus 1715, wat deze keer voordeliger uitpakt voor de Franse handel. Als gevolg van de val van het Safavidische rijk in 1722 worden de afspraken echter niet toegepast waardoor de groei van de Franse handel in Perzië stagneert. De Frans-Perzische betrekkingen bekoelen verder door de oprichting van de Compagnie française des Indes orientales (1719), die de voorkeur geeft aan de handelsroute via de oceaan.

1. Tussen de Franse Revolutie en WOI 1789 – 1849 De opkomst van de Kadjar-dynastie in Perzië en de veranderingen als gevolg van de Franse Revolutie leiden niet tot een herstel van de Frans-Perzische betrekkingen, ondanks de vijandige houding van Catharina II van Rusland jegens Perzië en jegens de Franse Revolutie. In 1804 vestigt Fath Ali Shah echter zijn hoop op Napoleon, om hem te helpen om Georgië terug te veroveren. Napoleon verwacht op zijn beurt dat de Perzische heerser de nederlaag van Rusland kan bespoedigen, waardoor de route naar India vrij komt te liggen. Met dit doel wordt op 4 mei 1807 het Verdrag van Finkenstein gesloten. De plotselinge ommekeer van Napoleon, die op 7 juli van datzelfde jaar het verdrag van Tilsit ondertekent, gooit echter roet in het eten. Daarnaast helpen de logistieke problemen om het gesigneerde verdrag bij de vorst van de Kadjar te krijgen plus de diplomatieke bemoeienis van de Engelsen niet mee, waardoor de overeenkomst niet tot resultaten leidt. Door de lakse houding van Frankrijk wendt Fath Ali Shah zich tot de Britten en in 1811 worden de banden tussen Frankrijk en Perzië helemaal verbroken. In de daaropvolgende periode worden de relaties onderhouden door tussenpersonen zonder diplomatieke titel zoals de Armeniër Davoud Khan Malekshah Nazar, die aan het Franse en het Perzische hof dient tussen 1802 en 1818, Franse officieren die soldaten van Abbas Mirza opleiden in Tabriz, en Madame de la Marinière, die Franse les geeft aan kinderen aan het Perzische hof. Tijdens de heerschappij van Mohammad Shah (1834 – 1848) en Louis Philippe (1830 – 1848) vinden hernieuwde pogingen plaats om de contacten te herstellen. Na het verlies van de stad Herat in 1837 bekoelden de Brits-Perzische betrekkingen aanzienlijk. In augustus 1838 ontvangt Louis Philippe Mirza Hosein Khan aan het Franse hof. Er wordt afgesproken dat Frankrijk, om de plaats van de Britten in te nemen, wapens en militaire instructeurs zal leveren aan Iran. In september verlaat Mirza Hosein Khan Parijs vergezeld van een glasblazer, een wapensmid en negen onderofficieren onder leiding van Henry Boissier. In Teheran zijn de Russen echter niet gecharmeerd van het idee om hun invloed in Perzië te moeten delen, en Mohammad Shah zorgt er daarom voor dat de Franse officieren hun soldij niet krijgen uitbetaald. De Franse militaire missie verlaat Perzië in 1840 maar de culturele banden tussen de twee landen blijven bestaan. Eugène Bore, die is gestuurd door de Académie des inscriptions et belles-lettres ontvangt op 17 maart 1840 een decreet waarin het hem wordt toegestaan om, net als de lazaristen, Franse scholen op te zetten. In 1844 worden de banden weer aangehaald, dit keer op initiatief van de Fransen, die graag een handelsovereenkomst willen sluiten. Daarnaast zoeken ze een betere bescherming voor de lazaristen, die aangevallen waren in Azerbeidjan. Als gevolg van deze missie wordt Ernest Cloquet aangesteld als persoonlijk arts van de sjah in 1846, en worden decreten uitgevaardigd om de door lazaristen opgezette scholen, bedoeld om de Chaldeeën in Iran te onderwijzen, te beschermen. Een wetenschappelijke expeditie, geleid door ingenieur en geograaf Hommaire de Hell verstevigt de relaties nog meer. De val van Louis Philippe in februari 1848 zet echter weer een rem op de ontwikkelingen omdat de betrekkingen met Perzië geen prioriteit hebben voor de Franse Republiek. De condoleances voor de dood van Mohammad Shah (1848) arriveren pas in april 1849 in Teheran. Dientengevolge heeft Amir Kabir, grootvizier van Nasseredin Shah, weinig vertrouwen in de Franse republiek en houdt daarom alle toenaderingspogingen af, waaronder ook een handelsakkoord uit 1848. Hij laat zelfs na om de Franse werknemers te betalen die bij de Perzische regering werkzaam zijn. 1850 – 1871 Deze twee decennia kenmerken zich door een vriendschappelijke verstandhouding tussen de beide landen, met delegaties gevestigd zowel in Parijs als in Teheran. In 1852 heeft eerste minister Mirza Aqa Khan Nour Etemad al-Dawleh een bemiddelaar nodig om hem te helpen een nieuw verbond te sluiten met Groot-Brittannië. De Perzische eerste minister accordeert een door Frankrijk voorgestelde handelsovereenkomst in 1855 en in 1858 keert de in Frankrijk gestationeerde delegatie naar Perzië terug met een Franse militaire missie. Een jaar later wordt een nieuwe Perzische diplomaat aangesteld in Parijs, die onder andere de opdracht krijgt om de studie van ongeveer 60 Perzische studenten, voornamelijk van de Dar-ol Fonoun-hogeschool, in Europa te regelen. In die periode is de diplomatieke aanwezigheid van Iran in Frankrijk relatief groot, met een militair attaché in Parijs en verschillende consuls in Parijs en in kleinere steden. Napoleon III, heerser vanaf 1852, vestigt daarop een Frans gezantschap in Teheran in juli 1854. Parijs beschouwt deze post als relatief onbetekenend, voornamelijk nuttig om gezamenlijke belangen te onderzoeken. De opeenvolgende afgevaardigden op deze post hebben echter wel de Franse invloed in Perzië vergroot door middel van opleiding, artsen aan het hof en militair adviseurs. In deze periode vestigt Frankrijk verschillende consulaten in Iran, zoals in Rasht in 1864 en in Tabriz in 1866. Met de benoeming van dokter Joseph Désiré Tholozan (van het artsencorps van het Franse leger) wordt de traditie van Franse artsen aan het Perzische hof in stand gehouden. De militair adviseurs spelen eveneens een belangrijke rol, met onder andere kolonel Victor Brongniart die direct onder de orders van de commandant van het Perzische leger valt. Daarnaast blijven sommige officieren aan het eind van hun dienst in Iran, bijvoorbeeld als instructeur aan het Collège militaire in Teheran of ze helpen bij het opzetten van moderne wapenfabrieken, zoals kapitein Michel Rous. De Franse nederlaag bij Sedan in 1870 maakt subiet een eind aan de goede Frans-Perzische betrekkingen. Door de val van het keizerrijk en de capitulatie van Parijs verliezen de Iraniërs snel al het vertrouwen in Frankrijk.

Van 1871 tot WOI In dit tijdperk worden de Frans-Perzische betrekkingen officieel onderhouden, echter zonder grote politieke belangen. Het verslagen Frankrijk heeft weinig interesse voor de zeer zwakke Perzische regering, die bescherming zoekt bij sterke naties. Het land ontbeert elke vorm van infrastructuur: er zijn geen verharde wegen, geen spoorlijnen en geen goede medische voorzieningen, afgezien van enkele poliklinieken in de grote steden, geleid door in Frankrijk opgeleide zusters. Bovendien heeft het land te lijden van de hevige rivaliteit tussen Groot-Brittannië en Rusland, waarbij het gaat om wie de macht over het gebied krijgt. De positie van Frankijk, neutraal ten opzichte van de rivaliteit tussen de twee landen, is dan ook paradoxaal: De culturele invloed groeit onder invloed van het Frans als populaire taal in elitekringen, op het gebied van handel en politiek speelt Frankrijk echter geen grote rol in Iran. Uit deze periode stammen overigens de vele Franse leenwoorden in de Perzische taal. In Frankrijk maakt het grote publiek via de boeken van Marcel en Jane Dieulafoy kennis met de ellende en de sociale wantoestanden in het Perzië van die tijd, die in schrille tegenstelling staan tot de Perzische grandeur uit het verleden. De diplomatieke aanwezigheid van Perzië in Frankrijk is groter dan ooit, gezien het feit dat er dertien consuls en vice-consuls gestationeerd zijn in Frankrijk (twee in Parijs en in Bastia, en een in Bayonne, Béziers, Bordeaux, Le Havre, Lille, Lyon, Marseille, Nice en Rouen). De vriendschappelijke relatie tussen de twee landen wordt nog versterkt door de officiële bezoeken van Nasseredin Shah en Mozaffaredin Shah aan Frankrijk. Ook de deelname van Perzië aan de wereldtentoonstellingen van 1878 en 1900 draagt bij aan de goede verstandhouding. In 1905 wordt Samad Khan Momtaz os-Saltaneh benoemd tot ambassadeur van Perzië in Parijs. In Perzië blijven Franse vertegenwoordigers actief op diplomatiek en commercieel vlak, en Franse artsen hebben veel invloed aan het Perzische hof. Een aantal Fransen start op eigen houtje projecten op, zoals het opzetten van suikerraffinaderijen in Guilan door de heren Barral en Rambaud in 1878, de introductie van gaslampen in Teheran door Boital in 1881 en de vestiging van apotheken in Tabriz en Teheran door Coppin. In 1912 wordt een Frans-Iranees syndicaat opgericht met het doel om steenkool en diverse mineralen te delven ten zuiden van de Kaspische Zee. Vanaf ongeveer 1890 zoekt Frankrijk echter toenadering tot Rusland, en een paar jaar later verkent Frankrijk ook de mogelijkheden tot een drievoudig bondgenootschap met Groot-Brittannië erbij. Rusland staat echter niet toe dat de Franse invloed in dit deel van de wereld groeit. Ondanks het opzetten van de Frans-Perzische Unie in 1909 blijft de Franse hulp beperkt tot het sturen van specialisten op militair, agrarisch en financieel gebied. Perzië behoort tot de armste landen ter wereld, met een hoog analfabetismecijfer en een slechte gezondheidszorg. Rond 1914 staat Frankrijk als vijfde op de ranglijst van belangrijkste handelspartners van Iran. Afgezien van enkele commerciële successen, en de export van wapens en alcohol, neemt de Franse economische invloed in het land af. De betrekkingen op cultureel, archeologisch en onderwijsgebied zitten daarentegen in de lift. Bovendien neemt de Franse overheid een wet aan die voorziet in de officiële bescherming van Zwitserse, Italiaanse en Griekse burgers, en vanaf 1911 ook de Zweedse officieren die sinds enkele tientallen jaren de Perzische politieagenten opleiden en aanvoeren. (zoals Russische officieren de Perzische kozakkenbrigade aanvoeren) Tijdens de Eerste Wereldoorlog wordt dit beleid voortgezet. In 1917 vragen de Perzen echter hulp aan de Fransen om Russische en Britse troepen te evacueren uit Perzië. In september van dat jaar stuurt Frankrijk een mobiel hospitaal (de ‘Ambulance’ genaamd) naar Tiflis (het huidige Tbilisi) om Russische soldaten die gewond zijn geraakt in de strijd tegen de Ottomanen te behandelen. Na het vertrek van de Russen (het einde van de oorlog onderhandeld door Lenin) wordt de ‘Ambulance’ naar Ourmia verplaatst om daar humanitaire hulp, maar ook militaire assistentie te verlenen. Dit besluit wordt genomen door het hoofdkwartier in Tiflis, zonder overleg met Parijs noch met Teheran, hetgeen tot ongewenste gevolgen leidt: Tussen christelijke milities in het gebied en de democratische partij van Azerbeidzjan, gesteund door de bolsjewieken, breken gevechten uit. In die periode blijft Frankrijk dus schipperen tussen de relaties met de Perzen aan de ene kant, en die met de Britten en de Russen aan de andere kant, waarbij de balans doorslaat naar goede betrekkingen met de twee Europese bondgenoten.

2. De periode tussen de Eerste Wereldoorlog en de val van Mohammad Reza Shah Pahlavi De opkomst van de Pahlavi-dynastie Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog wordt Perzië, dat in theorie neutraal is, onderworpen aan de Britse invloed. Het Russische Rijk is immers ineengestort. De aanwezigheid van de South Persia Rifles, plus het feit dat de Perzische kozakkenbrigade gefinancierd wordt met Brits geld, laten zien dat de Britse invloed aanzienlijk is. Die hegemonie van de Britten ontstemt Parijs, omdat Perzië grenst aan de Mossoul-strook, een gebied dat is toegekend aan Frankrijk naar aanleiding van het verdrag van Sykes-Picot in 1916. Het vertrek van de Duitsers en de Russen uit het land biedt Frankrijk de gelegenheid om zijn ambities waar te maken in Perzië. Franse diplomaten voeren aan dat Frankrijk geen koloniaal verleden heeft in dit gebied, en dat dit een mooie kans is om de Franse invloed in Perzië te vergroten. In die tijd is de diplomatieke invloed van Frankrijk in Perzië gering. Er zijn meer Belgische dan Franse diplomaten in het land, en in The Strangling of Persia, het boek van Morgan Shuster over zijn werk als financieel adviseur voor het Perzische hof rond 1911, wordt Frankrijk geen enkele keer genoemd. De Fransen zetten diverse projecten op om hun invloed in Perzië te vergroten: • Het vestigen van een Franse bank in Teheran • Meer Franse docenten laten lesgeven op de Dar-ol Fonoun-hogeschool en op de rechtenfaculteit van de universiteit van Teheran • Het stichten van een Franse middelbare school en een agrarische opleiding • De Franse legatie uitbreiden met een handelssectie • Het installeren van een internationaal telegraafsysteem (TSF) om de Britse en Duitse systemen af te troeven • Het publiceren van een Franstalige krant in Iran (het Frans was nog de taal van de diplomatie in Perzië, en fungeerde als een soort lingua franca in het Nabije Oosten) • Het uitbreiden van het aantal consulaten Andere, meer politiek getinte plannen zijn het sturen van adviseurs naar de Perzische regering en het zenden van een Franse militaire missie, met het doel om het Perzische leger op te leiden. Naast de Britse weigering om Perzië te laten deelnemen aan de conferentie van Versailles, blijkt uit het Brits-Perzische verdrag van 1919 dat Groot-Brittannië terughoudend is om Perzië zijn eigen koers te laten varen. Bovendien is Engeland niet gediend van inmenging van andere landen in de Brits-Perzische betrekkingen. De toenmalige eerste minister, Wotouq-al Dawla, heeft zelfs geprobeerd om Bonin, Frans diplomaat in Perzië, over te halen om hulp te vragen aan zijn Amerikaanse collega om de Britten ertoe te bewegen om het Perzisch-Britse verdrag ongedaan te maken. Na de staatsgreep van Reza Pahlawi op 21 mei 1921 denken veel Fransen dat het einde van het Franse tijdperk in Perzië is aangebroken. Frankrijk wil graag protectoraten vestigen in het Nabije Oosten, maar accepteert na de conferentie van San Remo in mei 1920 dat aan de Britse hegemonie in Perzië niet valt te tornen. Het feit dat het merendeel van de officieren die de coup pleegden hun opleiding in Frankrijk genoten hadden, plus het afwijzen van elke Britse bemoeienis met de organisatie van het leger door Reza Shah geeft echter te denken. Bovendien stuurt Reza Shah in 1943 een groep van 46 officieren in opleiding naar Franse militaire academies. De betrekkingen tussen Frankrijk en Reza Shah De Perzen zijn niet ongevoelig voor de Franse overwinning op Duitsland, en voor het militaire prestige van Clemenceau evenmin. Reza Shah heeft een hoge pet op van Frankrijk en stuurt daarom veel jonge Perzische soldaten naar Frankrijk voor hun opleiding. In 1922 keurt het Perzische parlement dit opleidingsprogramma goed waarop het voor tien jaar blijft bestaan. Het Iraanse leger werft Franse officieren om de opleidingen te verzorgen aan de militaire academie van Teheran. Het Franse systeem voor de middelbare school dient als voorbeeld voor het Iraanse schoolmodel: het Perzische dabirestan is gebaseerd op het Franse lycée. De colleges op de universiteit van Teheran zijn eveneens naar Frans voorbeeld ingericht, waarbij Franse adviseurs en docenten de Iraanse collega’s ondersteunen, vooral op de medische faculteit en op de school voor schone kunsten. Veel Iraanse studenten vertrekken voor een studie naar Frankrijk in die periode. Een nieuwe tijd breekt aan: De naam Perzië wordt officieel vervangen door Iran, en het dragen van de islamitische sluier wordt bij wet verboden. Iran wordt een modern land. Tussen 1933 en 1938 verslechteren de Frans-Iraanse relaties, mede als gevolg van artikelen in Franse satirische bladen. Bovendien komen in 1936 de socialisten van het Front Populaire aan de macht in Frankrijk, wat eveneens nadelig is. De Iraniërs zien immers dat de vele stakingen de Franse economie aantasten, wat nadelige effecten heeft op de handel tussen de landen. Iran weigert daarop deel te nemen aan de Wereldtentoonstelling in Parijs in 1937. In 1938 worden de diplomatieke banden verbroken, vanwege satirische artikelen over Reza Shah in Franse kranten. In de aanloop naar de oorlog zoekt Iran toenadering tot het Duitsland van het Derde Rijk, wat zijn belangrijkste handelspartner wordt. In 1939 volgt het herstel van de diplomatieke betrekkingen tussen Frankrijk en Iran, naar aanleiding van het huwelijk tussen prins Mohammad Reza en Faouzia Fouad. De gebeurtenissen van 1940 en de opkomst van het Vichy-regime herstellen het vertrouwen van Reza Shah ten opzichte van Frankrijk. Tijdens een feest in Norouz in 1941 verklaart hij: ‘Eindelijk hebben de Fransen, net als wij, begrepen dat je, om sterk te zijn een sterke regering nodig hebt.’ Paradoxaal genoeg doet hij deze uitspraak vlak voordat hij door de Brits-Russische bezetters gedwongen wordt om af te treden en vervolgens verbannen wordt naar Zuid Afrika. Rusland en Groot-Brittannië bezetten Iran in 1941, uit vrees dat het land toenadering zoekt tot Duitsland. Deze bezetting, tezamen met het afzetten van de sjah en het daaropvolgende drieledige verbond tussen Iran, Groot-Brittannië en Rusland zetten het Franse Vichy-regime diplomatiek gezien buiten spel. Iran is in feite een Brits-Russisch protectoraat geworden en is daarmee zijn onafhankelijkheid kwijt. Tijdens de Teheran-conferentie in 1943 komen Roosevelt noch Churchill de jonge sjah bezoeken, en ook Stalin brengt slechts een bliksembezoek. Na de wapenstilstand blijft het noorden van Iran nog enkele jaren bezet door Russische troepen die onrust zaaien door pro-Russische oproer aan te wakkeren. Tegelijkertijd zoekt het communistische Russisch Azerbeidzjan toenadering tot Iraans Azerbeidzjan. De Engelsen hebben het monopolie op de oliehandel, en Frankrijk wordt in beslag genomen door de wederopbouw van het land en door de problemen in de kolonies.

Frankrijk en Mohammad Reza Shah Generaal de Gaulle zorgt ervoor dat het prestige van Frankrijk in de ogen van de sjah van Iran hersteld wordt. De leider van het vrije Frankrijk had immers in 1944, op weg naar Moskou, al een bezoek gebracht aan de nieuwe monarch van Iran, Mohammad Reza Pahlavi (die niet was uitgenodigd voor het Teheran-congres een paar maanden eerder). Tijdens dat bezoek benadrukt De Gaulle het belang van de Iraanse monarchie voor Frankrijk. In 1963 gaat De Gaulle opnieuw naar Iran, en later zal de sjah als enige staatshoofd De Gaulle mogen bezoeken in Colombey, voordat hij sterft. De nieuwe sjah blijkt veelbelovend: hij heeft een Franstalige opleiding gevolgd (aan Rosey in Zwitserland) en voor zijn kinderen heeft hij Franse gouvernantes in dienst. Bovendien spreken Iraanse politici (waaronder Mossadegh) Frans tijdens onderhandelingen; veel ministers spreken daardoor vloeiend Frans. De opstelling van Frankrijk tijdens de onafhankelijkheidsoorlogen (Algerije, Indochina) tast het imago van het land echter aan in de ogen van het Iraanse volk. Op cultureel gebied is Frankrijk duidelijk aanwezig in Iran in die tijd, maar op het diplomatieke vlak speelt Frankrijk een rol van ondergeschikt belang, wat duidelijk blijkt uit het feit dat slechts 6% van de aandelen van de ontmantelde Anglo-Iranian Oil Company wordt toegekend aan de Compagnie française des pétroles. De hang naar grandeur van de sjah en het feit dat hij steun krijgt van Amerika worden met argusogen gevolgd in Frankrijk begin jaren ’70. In diezelfde periode verandert de publieke opinie in Europa na de gebeurtenissen van mei 1968 en het bewind van de sjah in Iran wordt steeds meer als autoritair beschouwd. Terwijl monarchen en staatshoofden elkaar verdringen tijdens de viering van Persepolis in 1971 (voor de 2500e verjaardag van de Perzische monarchie), is president Georges Pompidou niet zelf aanwezig maar stuurt hij eerste minister Jacques Chaban-Delmas. Ondanks deze weerstand profiteert Frankrijk wel degelijk van de stijgende koopkracht in Iran, als gevolg van de eerste oliecrisis. Iran heeft interesse in de nucleaire technologie die in Frankrijk aanwezig is en in 1975 tekenen Frankrijk en Iran een akkoord, waarbij Framatome de opdracht krijgt voor de bouw van vijf kerncentrales en Iran gaat deelnemen in Eurodif, een bedrijf dat verrijkt uranium levert. De overeenkomst wordt in 1979 echter ontbonden door de regering van Bakhtiar. Tezamen met de opkomst van de islamitische republiek zorgt dit ervoor dat de Frans-Iraanse verhoudingen weer onder druk komen te staan.

3. De islamitische republiek Iran De betrekkingen tijdens de Iraanse revolutie De Frans-Iraanse betrekkingen kennen een dramatisch intermezzo – achteraf bekeken was dit de zwanenzang – als op 6 oktober 1978 onverwacht ayatollah Rouhollah Khomeini in Frankrijk arriveert. Hij zat in ballingschap in Nadjaf, en vestigt zich in Neauphle-le-Château, op een kleine 30 kilometer van Parijs. President Giscard-d’Estaing geeft hiervoor toestemming, en hij maakt er geen geheim van dat hij niets opheeft met de sjah. Mohammad Reza Shah gaat ervan uit dat de populariteit van de ayatollah afneemt nu hij weg is uit Nadjaf, en vraagt de Franse regering de ayatollah daar te houden. Het feit dat hij zeer geliefd is geworden bij het Iraanse publiek, maakt zijn uitzetting onmogelijk. De ayatollah wordt de hemel ingeprezen door de Europese pers en de intellectuelen van die tijd. (Michel Foucault staat achter hem, na de val van de sjah gaan Simone de Beauvoir en Jean Paul Sartre naar Teheran om hun steun aan de islamitische revolutie kenbaar te maken). Hij blijft in Frankrijk tot 31 januari 1979 waarna hij terugkeert naar Iran. Ondanks de Iraanse sympathie voor Frankrijk, het land dat hun nieuwe sterke man gastvrij heeft ontvangen, alsmede tegenstanders van het regime-Pahlavi, worden aan Frankrijk geen bijzondere privileges toegekend door het nieuwe regime. Na het zegevieren van de revolutie komen er verschillende stromen van vluchtelingen op gang (eerst monarchisten, dan liberale nationalisten, vervolgens marxisten en tenslotte liberale moslims). De vluchtelingen vestigen zich in Parijs en in de rest van Frankrijk, wat de gespannen verhouding tussen de twee landen verhevigt. Voormalig premier Shapour Bakthiar is de eerste die wordt uitgezet door de islamitische regering. Een aanslag op zijn leven mislukt in 1980, maar in 1991 wordt hij alsnog vermoord in zijn woonplaats Suresnes. De nieuwe socialistische en seculiere regering in Frankijk staat vijandig tegenover het Iraanse regime, dat theocratische neigingen vertoont. De leiders van de Iraanse oppositie, in het bijzonder de moudjaheddiens van het volk en Abolhassan Bani Sadr (die een deel van zijn studie in Frankrijk volgde) vluchten vanaf 1981 naar Frankrijk. Net als François Mitterrand denken ze dat de ‘dictatuur van de mollahs’ op de loer ligt. Het onderwijs in Iran is volledig aangepast aan de islamitische regels. Frans wordt er niet meer gesproken en Engels is de enige erkende vreemde taal, ondanks de gijzelaarscrisis en het verbreken van de diplomatieke banden tussen Iran en Amerika (een soort aantrekken en afstoten). De rol van Frankrijk lijkt uitgespeeld in Iran.

De Iran-Irak oorlog en aanslagen tegen Franse burgers Op 7 juni 1981 bombardeert Israël de kerncentrale van Tammuz in Irak (de Franse naam luidt Osirak) waarvan de reactoren door Frankrijk geleverd zijn. Frankrijk kiest hierop de kant van Irak. Bijna alle Franse burgers worden uit Iran geëvacueerd in augustus 1981. Op verzoek van de Arabische staten in de regio wordt de Franse hulp aan Irak opgeschroefd. Frankrijk levert de in 1977 bestelde F1-Mirages aan Irak, en in oktober 1983 leent Frankrijk Irak vijf Super Etendards, gemaakt om Exocet-raketten te vervoeren waarmee de Iraanse olie-installaties vernietigd kunnen worden. Het antwoord van de islamitische republiek laat niet lang op zich wachten en komt in de vorm van gijzelingen in Libanon en aanslagen op Franse bodem. Hoewel Frankijk tijdens dit conflict ontegenzeggelijk de kant van Irak kiest, worden via indirecte kanalen toch wapens aan Iran geleverd. Als gevolg van de revolutie in 1979 weigert Frankrijk Iran verrijkt uranium te leveren. Bovendien heeft Iran zijn investering in Eurodif, de in 1973 door Frankrijk, Spanje, België en Zweden opgerichte onderneming, niet kunnen waarborgen. Naar aanleiding van een akkoord tussen Frankrijk en Iran wordt in 1975 het Zweedse aandeel van 10% in Eurodif aan Iran toegekend. Het Franse genationaliseerde bedrijf Cogéma zet vervolgens samen met de Iraanse regering de Sofidif (Frans-Iraanse installatie voor uraniumverrijking via gasdiffusie) op, waarvan ze respectievelijk 60% en 40% van de aandelen bezitten. Sofidif verwerft daarop 25% aan aandelen in Eurodif waardoor Iran een aandeel van 10% in Eurodif verkrijgt. Reza Shah Pahlavi leent een miljard US dollar (en in 1977 nog een keer 180 miljoen US$) aan Frankrijk voor de bouw van de Eurodif fabriek, waarmee hij het recht wil claimen op 10% van de productie van de installatie. Mitterrand weigert uranium te leveren aan Iran in 1982. Iran eist het schuldbedrag op dat nog uitstaat. Op 17 november 1986 wordt Georges Besse, oud-voorzitter van de directie van Eurodif (dan lid van de directie van Renault), vermoord. Die moordaanslag valt samen met de eerste terugbetaling van Frankrijk aan Iran (330 miljoen US$). De aanslag wordt opgeëist door militante leden van de extreem linkse groepering Action Directe. Tijdens hun proces ontkennen ze evenwel elke verantwoordelijkheid. In hun onderzoek genaamd de Atoomrepubliek, het nucleaire pact tussen Frankrijk en Iran dringen David Carr-Brown en Dominique Lorentz aan op verantwoordelijkheid van de Iraanse geheime dienst, die de Action Directe zou hebben gemanipuleerd via banden van die groepering met de Fractions armées révolutionnaires libanaises (FARL, de Libanese gewapende revolutie) Bovendien, misschien nog wel belangrijker, tonen ze aan hoe de kwestie van de Franse gijzelaars verband houdt met de Iraanse chantage. Volgens Gilles komt de Iraanse pressie op Frankrijk deels voort uit de vrijlating van Anis Naccache, leider van het commando dat in 1980 een poging deed om Shapour Bakhtiar om te brengen. De chantage komt tot uiting in een serie aanslagen in Frankrijk in de jaren 1985-1986. In 1991 komt het uiteindelijk tot een akkoord: Frankrijk betaalt 1,6 miljard US$ terug, en Iran blijft aandeelhouder van Eurodif via Sofidif, het Frans-Iraanse consortium dat 25% van de aandelen Eurodif in bezit heeft. Iran ziet er echter vanaf om het beloofde aandeel uranium te claimen. Frankrijk raakt vanaf 1987 verwikkeld in een ‘diplomatieke strijd’ met Iran om zich te verweren tegen de terroristische aanslagen. Om te beginnen wordt Wahid Gordji , vertaler bij de Iraanse ambassade in Parijs, maar zonder diplomatieke status, voor het Franse gerecht gedaagd wegens vermeende samenwerking met een terroristische groepering. Vervolgens wordt in Teheran Paul-Marie Torri, de belangrijkste adviseur op de Franse ambassade, beschuldigd van spionage. Hij wordt gearresteerd en wordt weer vrijgelaten op dezelfde dag dat Wahid Gordji vrijkomt. Deze diplomatieke crisis leidt tot het opschorten van de Frans-Iraanse betrekkingen op 17 juli 1987. De diplomaten blijven tot december van dat jaar opgesloten in de ambassades. Pas in juni 1988 zijn de diplomatieke betrekkingen volledig hersteld. De laatste resten Franse cultuur verdwijnen uit Iran als gevolg van de revolutie en de daarop volgende Iran-Irak oorlog. Het vertrek van de koninklijke familie en de gegoede bourgeoisie, die Frans als tweede taal spreken, en de sluiting van Franse culturele instellingen zijn bepalend voor het teniet doen van de Franse invloed op cultureel gebied in Iran. Alleen het Institut français de recherche en Iran (IFRI) blijft actief, hoewel het instituut officieel gesloten is. Een meer onafhankelijke handelspolitiek van de VS (1991-2003) Na de Golfoorlog (1991-1992) willen de Europese landen, en Frankrijk in het bijzonder, een wat meer onafhankelijke koers gaan varen. Frankrijk leidt immers het protest van de westerse landen tegen de wet van Amato-Kennedy in 1996. Total heeft het jaar daarvoor een boorcontract in de wacht gesleept. Nadat Mohammad Khatami tot president gekozen wordt, proberen de Europese landen de banden met Iran weer aan te halen. De Franse minister van Buitenlandse Zaken, Hubert Védrine, krijgt in 1997 nul op het rekest van Jacques Chirac, maar reist in augustus 1998 toch naar Teheran. Daar nodigt hij Khatami officieel uit voor een bezoek aan Frankrijk, wat het jaar daarop zal plaatsvinden. In deze tijd vertegenwoordigt de Europese Unie ongeveer de helft van de buitenlandse handel van Iran, waarbij het Franse aandeel echter heel bescheiden blijft in vergelijking met dat van Duitsland en Italië. In 2002 gold Frankrijk als derde leverancier van Iran, met 8,5% van de Iraanse import (2590 MUSD) en het stond als zevende op de lijst van belangrijkste klanten, met 3,5% van het Iraanse exportvolume. De Franse export richt zich voornamelijk op de auto-industrie, de farmaceutische industrie en de olie-industrie. PSA laat in Iran de Xantia en de Peugeot 206 en 405 assembleren. Renault wil zijn Logan op die dynamische markt brengen. Als Iran op een gegeven moment zelf dit soort auto’s wil exporteren, levert dit spanning op met de autofabrikanten. Frankrijk importeert grote hoeveelheden koolwaterstof – 3% van het in Frankrijk gebruikte koolwaterstof is afkomstig uit Iran. Daarnaast worden pistachenoten en tapijten ingevoerd, maar deze invoer betreft beduidend kleinere volumes. Een Franse handelsafvaardiging tekent op 12 mei 2003 in Teheran een akkoord om de investeringen in Iran te stimuleren. Dit akkoord gaat in op 13 november 2004. De betrekkingen beïnvloed door de nucleaire kwestie (2003-2013) Frankrijk neemt deel aan de UE-3 groep (met Engeland en Duitsland), die met Iran onderhandelt over het stopzetten van de productie van verrijkt uranium. Frankrijk vermoedt namelijk dat Iran met zijn civiele nucleaire programma een militair programma verbergt. Zo merkt de minister van Buitenlandse Zaken Philippe Douste-Blazy op 16 februari 2006 op: ‘Het Iraanse nucleaire programma heeft niets te maken met civiele doeleinden. Het is een geheim militair nucleair programma.’ Volgens Georges Malbrunot ‘lijkt Frankrijk sinds een jaar of tien samen met Israël een van de westerse landen die zich het hardst opstelt jegens Iran.’ Een overwegend meegaande houding (2003-2005) Na de ontdekking in 2002 van de geheime fabriek om uranium te verrijken in Natanz, is Frankrijk in 2003 een van de eerste landen die de onderhandelingen met Iran op de agenda zet. Deze dialoog met de islamitische republiek wekt overigens de woede van de Amerikaanse president Georges W. Bush, die voorstander is van sancties tegen Iran. In relatie met de Irak-oorlog proberen onderhandelaars onder leiding van Dominique de Villepin, te laten zien dat ‘het probleem van de massavernietigingswapens in plaats van oorlog te voeren anders opgelost kan worden.’ De minister van Buitenlandse Zaken krijgt van Jacques Chirac groen licht om een coalitie samen te stellen, maar ‘stuit op de terughoudendheid van Quai d’Orsay (ministerie van Buitenlandse Zaken) dat in geen geval de spanningen met Amerika wil vergroten na de Irak-oorlog.’ De door Frankrijk gevormde trojka met Engeland en Duitsland wordt goed ontvangen door Iran, dat vreest dat de Verenigde Naties de door Amerika gevraagde sancties daadwerkelijk zal doorvoeren. Bijzonder gespannen verhoudingen (2005-2013) In de eerste helft van 2005 vinden er verschillende bilaterale bezoeken plaats: • Op 24 februari 2005 ontvangt de Franse president Jacques Chirac, zeer vasthoudend in de wens om het Iraanse militaire nucleaire programma af te schaffen, Hassan Rohani, secretaris van de Iraanse Hoge raad van de nationale veiligheid (en toekomstig president van het land, in 2013) op verzoek van Rohani. Volgens oud-ambassadeur François Nicoullaud ‘heeft Rohani regelmatig contact met Franse, Engelse en Duitse ministers van Buitenlandse Zaken’ en staat hij bekend als ‘een gewaardeerd persoon vanwege zijn oprechtheid’. Rohani wil weten welke extra controles op Iraanse nucleaire fabrieken het agentschap AIEA nodig acht om de goede wil van Iran te tonen, en hij committeert zich aan de gestelde eisen. Jacques Chirac staat achter hem maar de verantwoordelijken in Parijs stellen vervolgens nooit de tijdens het overleg tussen Chirac en Rohani besproken controles in. Volgens een expert op het gebied van Frans-Iraanse betrekkingen ‘is het goed mogelijk dat ambtenaren dit verzoek geblokkeerd hebben’. Een paar jaar later haalt de Egyptische Mohamed el-Baradei in zijn Memoires als directeur van de AIEA, dit misverstand aan. Hij bevestigt dat ‘de contacten met Jacques Chirac in een bepaalde richting gingen, maar dat de ambtenaren in Parijs de zaken regelden in een heel andere richting’. • In het kader van een UNESCO-conferentie in Parijs heeft de Iraanse president Khatami op 5 april 2005 een ontmoeting met de Franse president. Tijdens de conferentie houdt Khatami een betoog over het belang van dialoog tussen de verschillende culturen. De minister van Buitenlandse Zaken ontvangt zijn Iraanse evenknie, Kamal Kharrazi, die is meegereisd met de Iraanse president. • Xavier Darcos, onderminister voor Samenwerking in ontwikkeling en voor Francofonie, brengt op 22 en 23 mei 2005 een bezoek aan Teheran en aan Bam. In de daaropvolgende acht jaar, tijdens het presidentschap van Mahmoud Ahmadinejad, vindt er geen enkele ontmoeting meer plaats. Als Nicolas Sarkozy president wordt, verhevigen de spanningen tussen Frankrijk en Iran. Frankrijk steunt steeds meer het Amerikaanse standpunt wat betreft strenge sancties tegen het Iraanse regime. Volgens oud-ambassadeur in Iran François Nicoullaud ‘is Frankrijk [zelfs] doorgeslagen naar een hardere lijn dan Amerika’. Yves-Michel Riols beaamt: ‘Met het oog op de patstelling in de gesprekken, en daarnaast de ontdekking van de ondergrondse militaire installatie in Fordow, neemt Frankrijk in 2011 het initiatief om de sancties tegen Iran uit te breiden. Met het doel om de Iraanse economie zo hard mogelijk te raken wordt een verbod op de export van olie ingesteld, en daarnaast worden de tegoeden van de Iraanse centrale bank bij buitenlandse banken bevroren. De redenen van de Franse onbuigzaamheid De redenen van de Franse onbuigzaamheid aangaande het Iraanse nucleaire programma komen aan het licht in een door de Amerikaanse ambassade in Parijs opgesteld diplomatiek telegram, dat opgepikt wordt door WikiLeaks in 2010. • ‘een sterk geloof in de non-proliferatie om de nucleaire afschrikking van Frankrijk in stand te houden’, aldus Georges Malbrunot. ‘Het is niet wenselijk dat Turkije, Egypte en Saudi-Arabië zich in navolging van Iran in een wedloop voor de atoombom storten.’ • ‘grote bezorgdheid over de dreiging (afkomstig van de Iraanse bom) richting Israël’, volgens Laurent Fabius. • ‘op persoonlijk vlak de woede over de manier waarop Iran Frankrijk probeerde te manipuleren’ ten tijde van de affaire met betrekking tot de onderzoekster Clothilde Reiss, om nog maar te zwijgen van de talloze andere ergernissen.

Ondanks de machtswisseling blijven deze bezwaren bestaan. Volgens Georges Malbrunot ‘komt het goed uit om tegenover een gewijzigd Iraans bewind de nadruk te leggen op de groep Franse diplomaten die al jaren vanuit Parijs en vanuit de Verenigde Naties het dossier Iran behandelen. Critici schilderen deze diplomaten boosaardig af als de ‘ayatollahs van de anti-proliferatie’ of als ‘grote bewonderaars van Israël’, of soms zelfs als allebei tegelijk. ‘Bovendien’, zo stelt een specialist op dit gebied, ‘beschouwt Frankrijk zich als tempelbewaarder van het geschil met betrekking tot het nucleaire Iran. Parijs heeft Iran altijd een beetje voorgetrokken, wat een belangrijk element in de culturele strategie is geworden’. Buitenlandse Zaken zet altijd zijn beste mensen op het dossier Iran. De rivaliteit tussen de opeenvolgende regeringen wordt hierdoor aangemoedigd. De ‘Midden-Oosten geörienteerden’ zijn boos over het feit dat ze aan de zijlijn staan ten gunste van de ‘ayatollahs van de anti-proliferatie’. Volgens Yves-Michel Riols heeft Frankrijk enorm veel geïnvesteerd op dit (nucleaire) gebied, onder meer in technische expertise en inlichtingen.

Met het nieuw leven inblazen van de samenwerking tussen Frankrijk en Saudi-Arabië door François Hollande komt er nog een reden bij: Saudi-Arabië vreest immers de expansie van het Iraanse sjïisme in de Arabische wereld. Deze uitbreiding heeft in Saudi-Arabië, Bahrein, Irak, Libanon en Syrië, waar de val van Bachar el-Assad, bondgenoot van Iran, aangemerkt werd als prioriteit door de fundamentalistische wahabistische monarchie’ in het licht van de Syrische burgeroorlog. Consequenties op het gebied van de handel Overzicht van de Frans-Iraanse betrekkingen Het beeld van de internationale handel van de jaren ’90 verandert drastisch als gevolg van de crisis die in 2003 ontstaat vanwege het conflict met Iran over zijn kernwapens, en de daaropvolgende sancties tegen de islamitische republiek afgekondigd door de Veiligheidsraad, de Europese Unie en de Verenigde Staten. Voor Iran betekent dit het begin van een economische malaise. De Franse export krimpt en de olie-import wordt volledig opgeschort. Oliebedrijf Total trekt zich terug uit het land. Le Monde schrijft: ‘Terwijl er in 2006 nog rond de 4,5 miljard euro omging in de handel tussen Parijs en Teheran, is dat bedrag in de eerste acht maanden van 2013 gedaald naar 379 miljoen euro. Exporteerde Frankrijk vorig jaar nog goederen voor een bedrag van 803 miljoen euro, tussen januari en november 2013 is dit bedrag gehalveerd. De reden hiervan is het besluit van de Europese Unie om vanaf 2012 de Iraanse banken de toegang tot het Swift (Society for Worldwide Interbank Financial Telecommunication)-netwerk te ontzeggen. Deze maatregel legt de geldstromen stil en maakt het Franse bedrijven onmogelijk om de in Iran gegenereerde winst over te hevelen naar Frankrijk.’ Uit een anekdote uit 2012 van Georges Malbrunot blijkt hoe waakzaam de Franse instanties zijn wat betreft de internationaal opgelegde sancties tegen bedrijven die hun activiteiten in Iran hebben: ‘een van deze bedrijven moest zijn complete financiële administratie aanleveren bij het ministerie van Economie. Dit kwam neer op twee kubieke meter paperassen.’ Frankrijk had de ambassadepost van afgevaardigde voor economische en commerciële belangen gedurende enkele jaren opgeheven. In 2014 besluit Frankrijk deze post weer te installeren, en komt hiermee tegemoet aan de wens van de Franse diplomaten en zakenlui in Iran, iets waartegen Buitenlandse Zaken zich een tijdlang verzet had. De auto-industrie De auto-industrie had zwaar te lijden onder de boycot tegen Iran. In 2012 en 2013 ontstaat er een debat, als PSA en Renault, die al sinds de tijd van de sjah gevestigd zijn in Iran (30% van het autopark in Iran bestaat uit Peugeots) een verbod wordt opgelegd om ook maar één nieuwe auto in Iran te verkopen. Deze maatregel komt voort uit de verzwaring van de internationale sancties tegen Iran, en daarnaast spelen de fusie tussen General Motors en PSA en de bemoeienis van de Amerikaanse president Barack Obama een rol. Eind juni 2013 slaat Philippe Marini, voorzitter van de Commissie van financiën van de Senaat alarm over de nieuwe Amerikaanse maatregelen tegen Iran. Volgens hem zouden deze sancties de Franse auto-industrie veel schade berokkenen. Tijdens een publieke discussie, uitgezonden door persagentschap Reuters, roept Marini de Franse leiders op om bij de Amerikaanse president te pleiten voor ontheffing van deze sancties voor Frankrijk, of in ieder geval de toezegging dat ze voor Frankrijk minder streng zouden gelden. Volgens Le Monde zou het verlies van de Iraanse markt voor Peugeot echter slechts een omzetverlies van 640 à 850 miljoen euro betekenen, wat neerkomt op een te verwaarlozen deel van de totale omzet van 42,7 miljard euro in 2011. PSA weerlegt intussen elk verband tussen de sluiting van de fabriek in Aulnay-sous-Bois en het stopzetten van de activiteiten in Iran. Wat Renault betreft kost de handelscrisis met Iran het bedrijf zo’n 500 miljoen euro in 2013. ‘in 2012 zijn er in Iran bijna 103.000 auto’s verkocht, tegen slechts 31.382 auto’s tussen januari en september 2013.’ Het bedrijf staakt zijn activiteiten in Iran aan het eind van de zomer van 2013. Zuid-Koreaanse en Chinese merken profiteren van deze situatie door zich in Iran te vestigen. Bovendien probeert General Motors, dat PSA onder druk zette om te stoppen met de levering van auto-onderdelen in Iran, in de tweede helft van 2013 zijn eigen commerciële activiteiten uit te breiden in Iran. GM doet dit onder andere door contact te zoeken met Iran Khodro, het Iraanse bedrijf dat uit naam van PSA Peugeots 206 en 405 in elkaar zet, opgebouwd uit kant en klare onderdelen die uit de fabriek in Vesoul (Haute Saône) komen. Het initiatief van GM wordt aangemoedigd door middel van een decreet ondertekend door Barack Obama op 3 juni 2013, de Executive Order Act 13645. Dit besluit houdt in dat het leveren van onderdelen, alsmede het leveren van diensten aan Iraanse bedrijven strafbaar is. Het leveren van auto’s is echter niet strafbaar, waardoor bouwers zoals General Motors, dat geen industriële activiteiten in Iran uitvoert, bevoordeeld wordt boven bijvoorbeeld Renault, dat geen CKD (Complete Knock Down) auto’s mag produceren in Iran. Als in november 2013 een internationaal akkoord wordt gesloten over het nucleaire programma van Iran, komen de onderhandelingspartners overeen om de sancties te verlichten, vooral ten gunste van de auto-industrie.


Onenigheid over de mensenrechten De ministers van Buitenlandse Zaken van Frankrijk, Duitsland, Engeland, Amerika, China en Rusland tijdens een bespreking over het Iraanse nucleaire programma.

Op politiek gebied uit Frankrijk regelmatig zijn bezorgdheid over de mensenrechten in Iran aan de Iraanse regering. Dit gebeurt op een directe manier, zoals in 2005 de oproep van de Iraanse zaakgelastigde in Parijs, die meer informatie wilde over situatie van de gevangen gezette journalist Akbar Gandji en over zijn advocaat Soltani. Ook op indirecte wijze maakt Frankrijk zijn mening kenbaar, bijvoorbeeld door het uitreiken op 12 december 2005 van de onderscheiding voor de Rechten van de Mens aan de vrouw van Emadeddin Baqi, een Iraanse dissident die strijdt voor de rechten van gevangenen en voor het afschaffen van de doodstraf. De opstand die uitbrak na de verkiezingen van 2009 liet ook weer zien dat Iran niet bepaald een modelstaat is.

Verbetering van de relaties (vanaf 2013) Hassan Rohani, die in zijn toespraken aanstuurt op het aanhalen van de banden met het Westen, wordt in 2013 tot president gekozen, waardoor de verhoudingen zich wat ontspannen. In juli ontvangt François Hollande een uitnodiging om de officiële benoeming van Rohani voor het Iraanse parlement bij te wonen in augustus in Teheran, hoewel hij als een van de laatste staatshoofden Rohani zijn felicitaties overbracht. Gemeenschappelijk beleid van de Europese Unie bepaalt echter dat er geen staatshoofden aanwezig zullen zijn bij de benoemingsceremonie. De oud-premiers Michel Rocard en Dominic de Villepin, die in 2003 met Hassan Rohani hebben onderhandeld over de nucleaire kwestie, stellen daarop een alternatief voor: zij reizen naar Teheran om Rohani de felicitaties vanuit Frankrijk over te brengen, overigens net zoals de oud-chef van de Britse diplomatieke dienst Jack Straw van plan is. Minister van Buitenlandse Zaken Laurent Fabius is er echter op tegen, hij wil eerst de Iraanse ambassadeur in Parijs spreken en overleggen met zijn evenknie Javad Zafir. Op 24 september 2013 hebben François Hollande en Hassan Rohani een korte ontmoeting tijdens de 68e algemene assemblee van de Verenigde Naties. De Franse president is van de grote mogendheden de enige westerse leider die de Iraanse president spreekt tijdens deze gelegenheid. Hij zinspeelt op volgende ontmoetingen na dit eerste contact. In januari 2016 brengt Hassan Rohani een tweedaags bezoek aan Frankrijk; sinds 1998 had geen enkele Iraanse leider Frankrijk bezocht. Het doel van de ontmoeting is het aanhalen van de economische banden tussen de twee landen. Bij deze gelegenheid kondigen PSA en Iran Khodro aan om een joint venture op te richten waarmee ze vanaf 2017 auto’s van het merk Peugeot gaan ontwikkelen en fabriceren in Iran. Dit terwijl PSA zich vóór de verslechtering van de relaties tussen de twee landen tevreden stelde met het leveren van onderdelen en auto’s in losse delen aan Iran Khodro. PSA is de eerste internationale fabrikant die een economische overeenkomst van deze orde sluit.

Samenwerking op wetenschappelijk en cultureel terrein Eind jaren ’80 was de culturele invloed van Frankrijk in Iran zo goed als verdwenen. Tegenwoordig wordt alleen Engels (en in mindere mate Duits) geleerd als vreemde taal. De samenwerking op wetenschappelijk en cultureel gebied tussen de twee landen is geregeld in een algemeen akkoord uit 1993 en in een culturele overeenkomst van 31 januari 1999. In dat kader maakt Frankrijk zich sterk voor goede relaties tussen de universiteiten. Het land staat zesde op de lijst van landen waar Iraanse studenten komen studeren. Het plan is om een centrum voor inter-universitaire uitwisseling op te zetten bij de ambassade van Teheran, in lijn met het wetsvoorstel immigratie en integratie uit mei 2006. De relaties tussen universiteiten worden ook versterkt door de samenwerking op verschillende wetenschappelijke terreinen (seismologie, biologie, milieu, stedenbouw, sociale wetenschap en diergeneeskunde). Deze samenwerkingsverbanden worden door beide landen gefinancierd (het actieprogramma Gundishapur werd ondertekend in juli 2004) De culturele dialoog tussen de landen vertaalt zich in de wil om Franse als vak op Iraanse basisscholen en middelbare scholen te gaan geven, en om allerlei culturele evenementen te organiseren. Het institut français de recherche en Iran (in het Perzisch انجمن ايرانشناسي فرانسه در ايران) is tegenwoordig het enige buitenlandse onderzoekscentrum dat informatie over de Perzische en Iraanse cultuur mag verspreiden. Na de aardbeving in Bam, op 26 december 2003, waarbij bijna 32.000 mensen omkwamen, levert Frankrijk omvangrijke humanitaire hulp. Samen met Japan en Italië is het een van de eerste landen die hulp stuurt naar het getroffen gebied. Nog altijd helpt Frankrijk bij de wederopbouw van de stad en bij de reconstructie van de oude citadel (Arg-él Bam, werelderfgoed op de lijst van de UNESCO) Aan noodhulp werd door Frankrijk 5,22 miljoen euro uitgegeven, en voor de restauratie levert het ministerie van Buitenlandse Zaken een bedrag van 500.000 euro en het ministerie van Cultuur nog eens 160.000 euro. Daarnaast hebben enkele grote Franse bedrijven giften gedaan ten behoeve van de opbouw van Bam, waarmee een bedrag van 2,8 miljoen euro bijeen is gebracht, door onder andere Total, Peugeot, Renault en BNP Paribas. Dit geld wordt besteed aan de heropbouw van een ziekenhuis, het in kaart brengen van de oude citadel en hulp bij het beperken van de schade bij aardbevingen (levering van 20 mobiele seismografen) 4. Archeologische expedities in Iran (1875 – 1979) (foto) De beroemde ‘fries met de boogschutters’ uit het paleis van Darius in Suse, ontdekt door het echtpaar Dieulafoy (tentoongesteld in het Louvre) Het archeologisch onderzoek in Perzië (Iran) begint in 1847 met de opgravingen van de Britse geoloog W.K. Loftus, en wordt in 1884-1886 uitgebreid door Marcel Dieulafoy en zijn vrouw Jane. De archeologen zijn vooral geïnteresseerd in het gebied rond Suse, de oude hoofdstad van het koninkrijk van Elam, en ook een van de hoofdsteden van het achemenitische rijk. In 1895 krijgt de Franse ambassadeur in Teheran, René de Balloy, van Nasseredin Shah het monopolie op archeologisch onderzoek in Perzië. De mijningenieur Jacques de Morgan wordt in 1897 door het Franse ministerie van Publieke zaken benoemd (per ministerieel decreet van 19 april 1897) en hij krijgt een bedrag van 100.000 francs om de Délégation Perse (DP) op te zetten. In 1900 ondertekent Mozaffaredin Shah de afspraak dat Frankrijk het alleenrecht krijgt op opgravingen, en dat het de vondsten mag houden. De Perzische regering ontvangt geen compensatie voor de gevonden objecten, behalve voor de gouden en zilveren schatten. Tot 1912 komt een groeiend aantal onderzoeksteams naar de Iraanse archeologische plaatsen om opgravingen te doen: Tepe Musian op de vlakte van Dehloran, de dolmenvelden in het Gilangebied, fossielen in Maragha… Na het aftreden van Morgan krijgt de Delegatie een andere naam: de Mission archéologique en Perse (MAP). De onderzoekswerkzaamheden worden voortgezet zonder dat iemand de leiding heeft over de missie. De fondsen worden verdeeld over de verschillende onderzoeksteams. Tijdens WOI worden de werkzaamheden onderbroken, om in 1920 weer opgepakt te worden. Roland de Mecquenem wordt benoemd tot hoofd van de MAP. Onder zijn leiding zijn de opgravingen bij Suse zeer succesvol. Vanaf 1939 begint men de omgeving van Chogha Zanbil te doorzoeken, en daarnaast het gebied bij Tepe Giyan en Tepe Sialk. In 1929 ziet de Perzische regering af van de voorwaarden genoemd in de eerder ondertekende overeenkomst. Vanaf dat moment worden alle archeologische kunstschatten (met uitzondering van kleitabletten, decoratieve bouwelementen en oudheidkundige objecten die als Iraans erfgoed beschouwd worden) eerlijk verdeeld tussen het Iraans nationaal museum en het Louvre. Na een onderbreking van de opgravingen tijdens WOII wordt het archeologisch onderzoek in 1946 voortgezet door Roman Ghirshman, benoemd tot hoofd van de MAI (mission archéologique en Iran) Onder zijn leiding worden belangrijke resultaten geboekt bij Suse en Chogha Zanbil, waardoor veel historische kennis opgedaan wordt. Ook doorzoeken de teams het gebied van Masjed-e Soleyman in die periode. In 1968 komt Jean Perrot aan het hoofd te staan van de nieuwe Délégation archéologique française en Iran (DAFI). Hij onderhoudt nauwe contacten met de archeologiesectie van de universiteit van Teheran, het Perzische instituut voor oudheden (Edāreh-ye kol-e bāstān shenāsi), het Perzische centrum voor archeologisch onderzoek (Markaz-e pažuheshā va kāveshā-ye bāstān shenāsi) en het Perzische instituut ter bescherming van historische monumenten in Iran (Sāzmān-e melli-e hefāzat-e ātar-e bāstāni-ye Irān) In 1969 vervalt de afspraak dat de kunstschatten verdeeld worden tussen Frankrijk en Iran, en worden alle oudheidkundige vondsten in Iran bewaard. De archeologische delegatie en de Franse opgravingen worden opgeschort in 1979, als de islamitische revolutie uitbreekt. Sinds 1983 heeft echter het Institut français de recherche en Iran, ontstaan uit de samenvoeging van de DAFI en het Institut français d’Iranologie en Téheran (IFIT) van Henri Corbin, het archeologisch onderzoek overgenomen. Zo wordt het onderzoek naar de oude Iraanse wereld voortgezet.