Brazielhout

Brazielhout

Brazielhout (Portugees: pau-brasil), voorheen bresiliehout, ook pernambuco (Nederlandse genormeerde naam), pernambukhout, en voorheen fernambuc genoemd naar de Braziliaanse deelstaat Pernambuco, is een houtsoort die afkomstig is van de in Brazilië inheemse brazielboom (Paubrasilia echinata). Het land Brazilië dankt zijn naam aan het hout.

Het hout is oranje van kleur en verkleurt door blootstelling aan lucht en licht tot donkerrood. Brazielhout is fijn van nerf en behoort tot de zware loofhoutsoorten. Het is duurzaam en wordt onder andere toegepast voor strijkstokken, knoppen en grepen.

Tot de ontwikkeling van industrieel vervaardigde oxide pigmenten in de eerste helft van de 19e eeuw werd het kernhout tevens gebruikt in de verfindustrie. De volumieke massa is 1100-1270 kg/m3.

Het hout werd vanaf de zestiende eeuw met grote zeilschepen uit Brazilië gehaald, waar de grondgebieden waar de brazielboom (Caesalpinia echinata) groeide, eind vijftiende eeuw in opdracht van koning Emanuel I van Portugal waren veroverd.

Van 1596 tot 1815 moesten in het Rasphuis in Amsterdam jonge mannelijke gevangenen het hout met behulp van een acht- tot twaalfbladige raspzaag tot poeder raspen. Het rapshuis had door middel van een keur het monopolie op het raspen van brazielhout. Later werd dit malen, eerst clandestien en later legaal gedaan in zogenaamde verfmolens, waarvan de eerste de Braziliëmolen heette.[1][2] Dit poeder werd aan de verfindustrie geleverd, waar het door vermenging met water, oxidatie en inkoken, werd omgezet in een pigment, braziel geheten. Dit werd onder meer gebruikt als textielverf.

Externe link