Belgische Revolutie

zie ook de geschiedenis van België

Omdat haar eigen veiligheid gestoeld was op een machtsevenwicht op het Europese vasteland, had Groot-Brittannië op het Congres van Wenen de landen Oostenrijk, Pruisen en Rusland kunnen overtuigen om België en de Verenigde-Provinciën samen te voegen om aldus een dam op te werpen tegen Frankrijk. Met het verstandshuwelijk tussen die beide landen konden de Britten meteen hun inbeslagname van de Hollandse Kaapkolonie enigszins vergoeden.

Toch zouden de positieve aspecten van de verening tussen beide landen het niet halen.

Een heleboel (deels vermeende) wantoestanden zouden er immers toe leiden dat de katholieke en liberale opinie zich tegen het beleid van Willem I zou keren.

De grieven van de liberaal-katholieke oppositie tegen Willem I (1828)

De grondwet van 1815

Koning Willem I was doordrongen van de reactionaire staatsopvatting van zijn medevorsten in de Duitse Bond en in het bijzonder van zijn Pruisische verwanten. Zijn moeder Wilhelmina, die tot haar dood in 1820 een grote invloed op hem had, was de dochter van de absolutistische Frederik de Grote van Pruisen. Hijzelf was grotendeels opgevoed door een Pruisisch militair, baron De Stamford. Zijn bestuurservaring deed hij op als een autoritaire vorst van het Duitse Fulda (1802-1806) en als Oost-Pruisisch grootgrondbezitter. Als koning gedroeg Willem I zich derhalve als een (laat) Verlicht despoot.

De zeer conservatieve grondwet, die hij in 1815 aan het Zuiden voorstelde, werd door een college van 1603 Belgische notabelen verworpen. De koning paste echter de zogeheten "Arithmétique hollandaise" toe: hij verkreeg toch een meerderheid voor zijn grondwet door de stemmen van diegenen die om godsdienstige redenen hadden tegengestemd bij de voorstemmers te rekenen. Zo werd ons die grondwet opgelegd. Tegen deze grondwet kwam verzet van de 'Belgen', vooral van de liberalen (waaronder vele diepgelovigen) en wel omdat:

  • aan het principe van de scheiding der machten (wetgevende, rechterlijke en uitvoerende) geenszins voldaan was. De koning en zijn ministers hadden zowel de wetgevende als uitvoerende macht
  • de ministers niet verantwoordelijk waren tegenover het parlement en niet meer dan werktuigen van de koning bleken te zijn
  • de koning zeer uitgebreide prerogatieven bezat, zoals buitenlandse zaken en de munt
  • het parlement geen wetgevende macht had en niet eens de begroting mocht stemmen
  • het parlement zeer conservatief was samengesteld; de leden van de Eerste Kamer werden immers, naar Brits voorbeeld, door de koning zelf voor het leven benoemd, terwijl de leden van de Tweede Kamer via de Staten-Provinciaal en een getrapt cijnskiesstelsel waren verkozen

Nationale grieven

Op verschillende vlakken werden de Zuidnederlandse gewesten achteruitgesteld:

  • Niettegenstaande dat het Zuiden 3,5 miljoen (62%) en het Noorden slechts 2 miljoen inwoners telde, kregen de Belgen slechts 50% van de zetels in het parlement toegewezen. Het noorden, vooral de provincies Zuid- en Noord-Holland, betaalden wel veel meer belastingen, meer dan 50%.
  • De zeer ongelijke openbare schuld van de vroegere staten (voor het Noorden 1,25 miljard, voor het Zuiden slechts 100 miljoen florijnen) werd samengeteld en nu gelijkmatig over beide landsgedeelten verdeeld.
  • De meeste staatsinstellingen waren in het Noorden gevestigd, terwijl de staatsambten ongelijk verdeeld waren: slects één minister op vier was een Zuid-Nederlander.

Dit was evenwel te wijten aan de opstelling van de katholieke bisschoppen die hun gelovigen op straffe van excommunicatie verboden hadden om gelijk welke overheidsbetrekking aan te nemen. Deze richtlijn dateerde reeds van 1815 en werd uitgevaardigd door de Prins De Broglie, de Franse edelman die bisschop van Gent was. Hij haatte de Oranjes zozeer dat hij in 1817, toen de prinses van Oranje zwanger was, in het publiek haar ongeboren kind vervloekte.
Hierdoor kreeg het nieuwe bewind nooit de kans om haar godsdienstige tolerantie tov. de katholieken aan te tonen (Koning Willem I wilde nochtans de Grondwet aanpassen zodat zijn opvolger katholiek kon zijn).

  • Het contingent, opgelegd aan de Zuidelijke Nederlanden, in de rekrutering van dienstplichtigen voor het gezamenlijke leger, was onevenredig groot. Het Belgisch aandeel in het officierenkorps was echter beperkt: slechts één officier op zes was een Zuid-Nederlander en dan nog vooral in de lagere rangen en bij de infanterie + de cavalerie. Het aandeel van Belgische officieren was daarentegen minimaal in wapens zoals de artillerie en de genie, waarvoor een gespecialiseerde opleiding nodig was. Aldus werd een meerderheid van de Belgische soldaten bevolen door officieren, afkomstig uit het Noorden.
  • Het niet invoeren van de persvrijheid en van de vrijheid van vereniging (handhaven van de wet Le Chapelier) werd door de Zuid-Nederlandse intellectuelen als een bijkomend middel tot controle uit het noorden ervaren.

Taalpolitiek

Ook Willems taalpolitiek joeg velen tegen hem in het harnas. Als hij aanvankelijk al steun in het zuiden had, kwam dat eerder uit de op economische ontwikkeling georiënteerde Franstalige, gematigd liberale hoek. Het streng katholieke Vlaanderen en vooral de geestelijkheid bezag hem met grote argwaan. Hoogstens rond Antwerpen was er enige steun omdat de vereniging de Schelde weer opengesteld had. De verfranste ambtenarij en burgerij reageerden echter scherp tegen de verplichte vernederlandsing van het leger, de administratie en het onderwijs in Vlaanderen en later ook in de arrondissementen van Brussel en Leuven. In het gemeenschappelijke leger werd het Nederlands als officiële taal veralgemeend.

De godsdienstpolitiek van Willem I

De Noord-Nederlandse conservatieven hadden er steeds voor geijverd dat alleen aanhangers van de vroegere (protestantse) staatskerk in de regering werden opgenomen, terwijl de Zuid-Nederlandse conservatieven ijverden voor het herstel van het rooms-katholicisme als staatsgodsdienst in België. De toelating van twee staatsgodsdiensten over heel het koninkrijk werd derhalve door geen van beide aanvaard. Maar nog tot 1821 bleef de regering zelf gebruik maken van het verzet van de rooms-katholieke geestelijkheid om bij de benoeming van ambtenaren te zorgen voor het behoud van het Hollands-protestantse karakter van de staat.

Willem I zelf was een aanhanger van de Duits-Lutherse traditie van het Staatskirchentum, waarin hij het hoofd van de kerken was. Zo trachtte hij de katholieke Kerk los te weken van het gezag van Rome (o.m. door zelf bisschoppen te benoemen) en lokte een ware schoolstrijd uit toen hij in 1825 het vrije (katholieke) middelbare onderwijs afschafte. Aan de andere hand erkende hij dat zijn nieuwe land een overwegend katholieke natie was (3,8 miljoen katholieken tegenover slechts 1,2 miljoen protestanten) en trof hij voorbereidingen om een katholieke koning mogelijk te maken in het Verenigd Koninkrijk (cfr. supra).

Om de toekomstige priesters naar zijn hand te zetten en om ze een behoorlijke opleiding te geven, verplichtte hij de seminaristen eerst twee jaar lang cursus te volgen aan het Filosofische College te Leuven. Daarvoor kozen zijn weinig tactvolle ambtenaren het gebouw dat Jozef II voor een centraal seminarie had gebruikt.

Economische grieven

De regering wendde de belastingsgelden aan om in het Noorden verkeersmiddelen te scheppen, die in het Zuiden door zakenlui op eigen risico moesten worden verwezenlijkt.

Belgische handelaars en nijveraars morden tegen de vrijhandelspolitiek, die vanaf 1827 werd gevoerd.

Door de afscheiding van Frankrijk had onze industrie een groot afzetgebied verloren. De Nederlandse kolonie Oost-Indië leed ondertussen aaneen langdurige opstand en de Britten hadden ook daar economisch voet aan wal gekregen.

Door het wegvallen van de continentale blokkade, werd het vasteland nu met goedkopere Britse industriële producten overspoeld, die in het meer agrarische noorden gegeerd waren, maar die de minder (t.o.v. de Britse) gemechaniseerde nijverheid uit het zuiden buiten spel zetten.

Het "Monsterverbond": de unie tussen liberalen en katholieken

De liberalen waren aanvankelijk antiklerikaal. Op het eind van de jaren '20 eiste een groepje jonge liberalen meer aandacht voor een nieuwe staatsorde dan voor het antiklerikalisme. Deze joneren hadden immers de bevoorrechte positie van de Kerk vóór de Franse Revolutie niet meer gekend. Zij stonden ook onder sterke invloed van de Franse liberalen, die samen met de Kerk, actie voerden tegen hun absolutistische vorst Karel X. In het kader van de vrijheid van denken werd eveneens de vrijheid van geloof en dus ook het katholiek geloof aanvaard. Deze jonge liberalen, waaronder de Bruggeling L. De Potter, de Luikenaars Ch. Rogier (van Franse origine) en J. Lebeau en de Luxemburger J.B. Nothomb stonden onder invloed van de Zwitsers-Franse filosoof Benjamin Constant.

De katholieken, misnoegd over Willems schoolpolitiek, kwamen in dezelfde periode onder invloed te staan van de geschriften van de Franse priester Félicité Robert de Lamennais, die het liberale katholicisme introduceerde. Hij stelde een liberale staat voor met sterke scheiding van Kerk en Staat. Volledige vrijheid kon de Kerk, net zoals de economie, alleen maar ten goede komen.

In december 1825 deed de Luikse politicus baron de Gerlache in de Tweede Kamer als katholiek de eerste oproep tot de liberalen voor een unie van de opposities. Hij koppelde de vrijheid van onderwijs, die de Kerk opeiste, aan de grondwettelijke vrijheden van godsdienst en drukpers en riep de liberalen op om de vrijheid op al die terreinen te verdedigen.

Vanaf 1828 - de gemeenschappelijke publicatie van de grieven tegen Willem I - werd er gezamenlijk een hevige polemiek gevoerd langs de kranten. Door een aantal toegevingen qua taal en school weekte Willem I de katholieken echter los uit de oppositie.

Toch wou de koning niet horen van een parlementair stelsel met ministeriële verantwoordelijkheid en nog minder van een bestuurlijke scheiding tusen noord en zuid onder éénzelfde kroon. Vier vooraanstaande Zuid-Nederlandse journalisten (waaronder L. De Potter) werden naar Frankrijk verbannen.

Het regime van Willem I werd nu steeds openlijker autoritair, naar Pruisisch model. De koning verklaarde dat zijn soevereiniteit in de tijd voorafging aan de grondwet en dus niet door haar beperkt werd. In mei 1829, in volle politieke crisis, benoemde hij zijn zoon, de Prins van Oranje (de latere koning Willem II), tot voorzitter van de ministerraad en vice-president van de Raad van State, om duidelijk te maken dat hij geen ministeriële verantwoordelijkheid voor het parlement zou toestaan. Kritiek op het staatsbestel of op de regeringsdaden betekende dus een aanval op de dynastie. In december 1829 werd een koninklijke boodschap verspreid, waarmee alle ambtenaren en magistraten hun instemming moesten betuigen op straf van onmiddellijk ontslag.

De radicalisering van de "Belgische" oppositie veroorzaakte echter ook het afhaken van de Noord-Nederlandse liberale oppositie en een opnieuw versterken van de antidemocratische reflex. Volkssoevereiniteit in een unitair Verenigd Koninkrijk (der Nederlanden) zou immers het overwicht van de 62% Belgen en de nog talrijkere katholieken betekenen. Dan zou ook de onbeschaamde monopolisering van overheidsambten in de administratie, het leger en de diplomatie door Noord-Nederlandse functionarissen worden teruggeschroefd. Daarom vormden de noordelijke leden van de Tweede Kamer een blok rond de regering en de Oranje-dynastie. In Nederland bleef tot de grondwet van 1848 het koninklijk gezag hoogtij vieren. Pas in dat jaar gaf koning Willem II, geschrokken van de omwentelingen elders, toe aan de roep naar ministeriële verantwoordelijkheid van de liberalen.

Het Monsterverbond was voornamelijk het werk geweest van Luikse politici (onder sterke Franse invloed). Dit was ook niet verwonderlijk. Luik had historisch nooit deel uitgemaakt van de Zuidelijke Nederlanden. Historisch was het altijd een (zeer autonoom) deel van het Duitse Rijk geweest. Het was pas tijdens de Franse bezetting, van 1795 tot 1815, dat Luik het gevoel had gekregen ergens op zijn plaats te zijn.


Stroomversnelling

Verschillende externe factoren beïnvloedden de revolutionaire geest.

De Juli-Omwenteling die op 27 juli 1830 te Parijs uitbrak tegen koning Karel X, bracht in amper drie dagen de burgerkoning Louis-Philippe van Orléans aan de macht in een nieuw geconstrueerd grondwettelijk koninkrijk. De koning werd een "roi des Français par la volonté nationale". Deze liberaal geïnspireerde revolutie, bevrucht door de Verlichting, verhoogde de oproerige stemming in België. Men hoopte in nood op eventuele militaire hulp van Frankrijk te kunnen rekenen.

Terwijl de Franse burgerlijke revolutie vooral liberaal getint was, stonden de revoluties in Griekenland, Polen en Italië van 1829 tot 1831 eerder in het teken van het nationalisme, geïnspireerd door het romantisme dat toen opgang maakte. De Romantiek verdedigde de gedachte dat elk volk, verbonden door historische feiten een entiteit vormt en dus recht op een eigen natie en zelfbestuur heeft.

De Belgische Omwenteling zou, zoals vele revoluties, gestuwd worden door een economische crisis. De werkloosheid onder de handarbeiders door de beginnende mechanisatie en de gestegen voedselprijzen door de mislukte oogst van 1829 zouden als vruchtbare voedingsbodem dienen om een massa proletariërs mee op straat te krijgen. Zij zouden de kastanjes uit het vuur halen voor enkele jonge, ambiteuze heethoofden.

In Holland, vooral in Amsterdamse havenkringen, bestond er sinds geruime tijd een beweging die terug wilde naar de oude, beperkte Statenbond. Een op de zee gebaseerde wereldhandel leek veel gunstiger dan de zo gevaarlijke continentale betrokkenheid.

Verloop

De rellen van augustus

Na de opvoering, op de avond van 25 augustus 1830 (verjaardag van Willem I), van de romantisch-nationalistische opera "La muette de Portici" (De stomme van Portici) in de Brussels Muntschouwburg, gingen enkele heethoofden de staatsuitgeverij Libry-Bagnano plunderen en brand stichten in het huis van minister Van Maanen (drijvende kracht achter de taalpolitiek van de koning). Dit voorbeeld werkte aanstekelijk op de werklozen, die 's anderendaags in de fabrieken de stoommachines en de mechanische weefgetouwen vernielden (volgens hen de oorzaak van hun werkloosheid) en de voedselvoorraden plunderden. Analoge feiten deden zich vanaf 27 augustus voor in Luik, Verviers, Hoei, Namen, Bergen en Leuven.

De burgerij, die vaststelde dat de wettelijke overheden de situatie niet aankonden en die zich bedreigd voelde, richtte in verschillende steden een burgerwacht op, die spoedig de orde herstelde. Gesterkt door dit gezag, nam het college van notabelen, dat in het Brusselse stadhuis bijeenkwam, het initiatief in eigen handen. Op 28 augustus stuurde het een afvaardiging naar Willem I om het ontslag van minister Van Maanen te vragen en een spoedbijeenkomst van de Staten-Generaal om de grieven te bespreken. Ook hing het de Brabants-Henegouwse driekleur (Brabantse Omwenteling, 1789) uit.

De septemberrevolutie

Het weifelende en onhandige optreden van Willem I en zijn zonen leidde echter in september 1830 tot een definitieve breuk. Enerzijds had Willem I wel al in juni 1830 de onbeperkte taalvrijheid weer ingevoerd en het Filosofische College voor priesters afgeschaft. Anderzijds liet hij noch persvrijheid, noch een staatshervorming toe en stuurde hij zijn zoon, kroonprins Willem, naar Brussel met een legertje van 6000 man. Dit optreden kan best vergeleken worden met dat van een bezetter.

De kroonprins liet echter zijn troepen in Vilvoorde halt houden en ging onder bescherming van de Brusselse burgerwacht de stad binnen. Deze laatse stelde voor dat de prins bij zijn vader voor een administratieve scheiding van België en Nederland onder de Oranjedynastie zou pleiten. Willem I weifelde echter en liet enkele weken verlopen.

Terwijl de Belgische leden van de Staten-Generaal op 13 september 1830 naar een buitengewone zitting in Den Haag trokken, kregen de opstootjes in Brussel weer een zeer proletarisch karakter. Spontaan werden vrijkorpsen opgericht, die geleid werden door verkozen of door zichzelf benoemde leiders. Maar dankzij het optreden van Willem I, die zijn tweede zoon prins Frederik met een leger van 12000 man naar Brussel stuurde, kon de de burgerwacht de volkswoede op dit leger afwentelen en doen omslaan in een nationalistische opstand. Het Nederlandse leger dat zich in het Brusselse park verschanst had, werd het doelwit van de Belgische vrijwilligers, samengesteld uit de Brusselse opstandelingen en van overal toegesnelde idealisten. Ook vanuit het buitenland stroomden vrijwillgers toe: zo werd in Frankrijk het "Légion belge parisienne" opgericht, die met privésteun gefinancieerd werd (o.a. van graaf de Merode) en twee bataljons van telkens 400 vrijwilligers leverde. Dit gebeurde met instemming van de Franse regering, die aldus een eventuele aanhechting van België bij Frankrijk in hand wou werken.

Wanneer de troepen van Willem I (waarvan 2/3 Zuid-Nederlanders) na vier dagen strijd, met doden en gewonden langs beide zijden, in de nacht van 26 op 27 september opbraken, was de scheiding een voldongen feit.

Tijdens deze gevechten in het park van Brussel kwam een Belgische revolutionaire regering tot stand: het Voorlopig Bewind.

De bevrijding van het grondgebied in oktober

Door zijn bestendig contact met de plaatselijke burgerbevolking, bleek het regionaal gerekruteerde en gestationeerde leger van het Verenigd Koninkerijk (der Nederlanden) zeer vatbaar te zijn voor revolutionaire ideeën en viel nu snel uiteen. De troepen kwamen in opstand tegen de militaire hiërarchie, weigerden de bevelen uit te voeren en deserteerden massaal. In een aantal garnizoenen werden de Nederlandse officieren gevangen genomen door hun Belgische soldaten.

Ondanks hun bonte samenstelling en omkadering (o.m. door een Spaanse avonturier en Franse officieren), slaagden de revolutionaire vrijwilligersbrigades erin bijna overal de reguliere troepen te verjagen. Op de citadellen van Antwerpen, Maastricht, Luxemburg-stad en Zeeuws-Vlaanderen na, was eind oktober het hele grondgebied en Hollands Limburg 'bevrijd'. Maar ook in het noorden waren de Hollandse handelskringen niet bedroefd om deze afscheiding van het zuiden.

Gevolgen van de scheuring

Economische gevolgen

Het Belgische separatisme was voor de belangrijkste industriestad Gent een catastrofe. In 1832 verwerkte de Gentse textielnijverheid nog slechts 2 miljoen kilo katoen, tegenover 7,5 miljoen kilo in 1829. De meeste arbeiders waren als direct gevolg van de Belgische afscheuring werkloos geworden en de anderen verdienden nog amper 30 % van hun loon uit 1829.
In de havenstad Antwerpen was de ramp nog groter. In 1829 bedroeg de haventrafiek 1.028 schepen en 129.000 ton. Antwerpen verstouwde dat jaar zelfs dubbel zoveel goederen als Rotterdam en Amsterdam samen. In 1831 was het aantal schepen teruggevallen 1.028 tot 398, en de handel met de kolonies herleid tot nul.

Culturele gevolgen

Tijdens het bewind van Koning Willem I verdubbelde het aantal lagere-schoolkinderen van 150.000 tot 300.000 dankzij de oprichting van 1.500 nieuwe scholen. Omdat evenwel iedereen les kreeg in de volkstaal betekende dit dat in gans Vlaanderen (Brussel uiteraard inbegrepen) alle scholieren 'onderworpen' werden aan Nederlandstalig onderwijs. Eén der eerste daden van het Voorlopig Bewind was dan ook de afschaffing van àlle openbare scholen in België, met uitzondering van de franstalige universiteiten van Gent en Luik die dienden om de nieuwe elites op te leiden.

Als gevolg van deze maatregel telde het Belgische leger in het begin van de jaren 1900 10,1 % analfabeten, tegenover slechts 2,3 % in Nederland, 4,7 % in Frankrijk, en amper 0,5 % in Duitsland. In 1913 waren er in België (met zijn 7,5 miljoen inwoners) minder lagere-schoolkinderen dan in Nederland (met 6 miljoen inwoners). België stond dus intellectueel in 1914 nog steeds op hetzelfde peil als in 1814.