Affaire Van Imhoff

De S.S. Van Imhoff van de KPM in de baai van Gorontalo

De Affaire Van Imhoff vormt een van de grootste doofpotaffaires uit de Nederlandse (maritieme) geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog. De zaak begon met het zinken van het Nederlandse maritieme schip Van Imhoff voor de kust van Sumatra, waarbij meer dan 400 Duitse en Oostenrijkse geïnterneerde burgers de dood vonden. De meeste Nederlanders was hierover niets bekend, omdat elke publicatie hierover onder de pet werd gehouden. Degenen die er wel over wisten, werd verboden hierover bekendheid te geven, ook nog jaren na de oorlog.

Voorgeschiedenis

Op 10 mei 1940 werd de gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, Tjarda van Starkenborgh op de hoogte gebracht van de Duitse inval in Nederland. Als tegenmaatregel werden alle ”arische” Duitsers, Indo’s met een Duitse achternaam, NSB’ers en uit Duitsland en Oostenrijk afkomstige Joden[1] gearresteerd en in interneringskampen opgesloten. Dat waren ruim 2800 mannen en vrouwen. Een aparte groep vormden de Joden. Reeds voor de oorlog waren zij door de nazi’s van hun burgerrechten beroofd en waren daardoor stateloos. Zij waren in de jaren 30 uit Duitsland en Oostenrijk gevlucht, omdat zij in Nederlands-Indië een veilig heenkomen dachten te vinden. Zij werden als gewone Duitsers gezien en ook als zodanig behandeld. Vanuit deze kampen werden de mannen later in augustus 1940 bijeengebracht in een nieuw kamp in Atjeh op Sumatra, Lawé-singalagala.

Toen de Japanse dreiging om Nederlands-Indië te gaan bezetten toenam, besloot de regering de geïnterneerden over te brengen naar de havenstad Sibolga, om hen van daaruit naar Bombay in Brits-Indië te transporteren. Dat gebeurde in drie etappes: het eerste transport van 975 gevangenen op 29 december 1941 met het KPM-schip Ophir, het tweede op 3 januari met KPM-schip de Plancius met 938 gevangenen en op 16 januari 1942 vertrok het derde en laatste transport, met 478 gevangenen aan boord van het omgebouwde koopvaardijschip Van Imhoff. Bij dit laatste transport bevonden zich naast Duitsers, Joodse gevangenen met de achternamen van L t/m Z. Dit laatste schip werd op 19 januari rond tien uur in de ochtend door een Japanse luchtaanval 150 zeemijl uit de kust van Sumatra zodanig geraakt, dat het een scheur opliep onder de waterlijn, begon water te maken en langzaam zonk. Er werd opdracht gegeven de sloepen te strijken. Dit lukte bij vijf, de zesde zat vastgeroest. Voor de Nederlanders gold het principe: Nederlanders eerst, de bemanningsleden, de soldaten en de bewakers. De reden daartoe is niet bekend. Zij konden in de reddingsboten en de sloepen plaats nemen. De tweede order was alle gevangenen rustig houden totdat de Nederlanders in veiligheid waren. Daarna werd de gevangen gereedschap toegeworpen om zichzelf uit de prikkeldraadkooien te bevrijden. Een aantal jonge en nog vitale Duitsers lukte het de vast zittende sloep los te krijgen en samen met een aantal vlotten en een zich met nog op het dek bevindend bootje van boord te gaan. Ook slaagden er een aantal in zich drijvende te houden een allerlei van boord in zee geworpen inventarisstukken vast te klampen. Van de oudere Duitse en Joodse gevangenen wist niemand zich te bevrijden, waardoor dezen verdronken. Een groep van 65 Duitsers wist het in Japanse handen zijnde eiland Nias te bereiken, waar zij in vrijheid enige tijd doorbrachten, totdat de Nederlanders het eiland veroverden en hen alsnog weer gevangen namen.

Op 20 januari bereikte het Nederlandse schip KPM-schip Boelongan het rampgebied, maar de kapitein kreeg een geheime order van de Commandant Zeemacht admiraal Helfrich, de drenkelingen niet uit zee op te pikken en hen zonder eten en drinken aan hun lot over te laten, maar wel de Nederlanders te redden. Het bericht luidde: Eerst de bemanning van het stoomschip Van Imhoff oppikken, d.i. Europese en inlandse scheepsbemanning benevens de militairen die voor bewaking aan boord waren - daarna op aanwijzing van de militaire commandant betrouwbare elementen onder de Duitse geïnterneerden (die met s. s. Van Imhoff werden vervoerd) aan boord nemen - overige Duitsers beletten te landen.[2]

Doofpot-affaire

Op 19 januari 1942 werd in een geheim codebericht de mededeling gedaan dat de eerste twee transporten op 7 en 10 januari in Brits-Indië waren aangekomen en dat op 16 januari een derde en laatste transport uit Nederlands-Indië vertrok. Verder werd in dit bericht melding gemaakt van de aankondiging dat de evacuatie uit Nederlands-Indië een week later gepubliceerd zou worden, waarbij het feit dat de laatste groep onderweg is, zou worden verzwegen.[3] De Van Imhoff leek doelbewust te zijn ingezet om het gevangenen transport niet te laten slagen: er waren veel te krappe en te lage kooien met te veel gevangenen; er was te weinig drinkwater; er waren geen sanitaire voorzieningen; er waren onvoldoende reddingmiddelen; er was geen bewapening aan boord; het geheime bericht.

De affaire moest koste wat het kost geheim worden gehouden om de regering in Batavia, Londen en later in Den Haag niet in verlegenheid te brengen, wat blijkt uit een zeer geheime correspondentie uit 1942 tussen gouverneur Van Starkenborgh in Batavia en minister Van Kleffens in Londen. Hierin schrijft Van Starkenborgh: “Daar vele geruchten reeds de omloop deden ook onder Duitsche vrouwen dat schip met geïnterneerden vergaan en aangezien het voorts ongewenscht is publicatie langer uit te stellen wegens kans eerder bericht buitenlandsche radio, is heden een korte verklaring uitgegeven dat een transport het voorwerp van Japansche actie is geworden welke een groot aantal slachtoffers heeft geëischt. Over behoud bemanning en bewaking is opzettelijk niets gezegd teneinde verkeerden indruk buitenland te vermijden.”

De leden van bewakingsdetachement, destijds aan boord van de Van Imhoff, kregen een spreekverbod opgelegd over deze gebeurtenis. De affaire kwam echter toch via Duitsland naar buiten via enkelen van groep van het eiland Nias.

In 1953 trachtte een Duitse overlevende bij de Nederlandse Justitie in de zaak, met een klacht over moord, een strafvervolging in laten te stellen. Ondanks twee jaar onderzoek werd de zaak uiteindelijk geseponeerd onder verwijzing naar het door kapitein Hoeksema van de Van Imhoff op 4 februari 1942 in Tandjong Priok aan de havenmeester afgelegde scheepsverklaring.

Toen de VARA in 1965 een in opdracht van Herman Wigbold door Dick Verkijk vervaardigde filmdocumentaire van in de actualiteitenrubriek Achter het Nieuws over deze kwestie wilde uitzenden, werd door de uitzending door de toenmalige televisiecommissaris, Jan Willem Rengelink, verboden.[4] De omstreden documentaire werd opgeborgen en bleek later te zijn ‘verdwenen’. Een tweede documentaire van dezelfde maker over dit onderwerp werd door VARA-voorzitter Jaap Burger persoonlijk verboden, waarbij het niet uitgesloten is, dat dit in overleg met de toenmalige regering gebeurde, gezien het feit dat Jaap Burger onder Willem Drees oud-fractievoorzitter van de PvdA was.

Verkijk publiceerde zijn onderzoeksresultaten in Het Parool van 16 april 1965 en veroorzaakte opschudding, waarna het Duitse Der Spiegel twee uitgebreide artikelen [5] met foto’s en ooggetuigenverslagen plaatste.
Op daarop volgende Kamervragen, liet de minister van Defensie, Piet de Jong, weten dat reeds in 1965 aan de Duitse Bondsregering was medegedeeld dat geen strafvervolging zou plaatsvinden in deze kwestie en dat er geen onjuiste beslissingen waren genomen en dus geen grond aanwezig was voor een strafrechtelijke vervolging tegen de gezagvoerder van de Van Imhoff.

Omroep BNN-VARA besloot 53 jaar later, de beelden alsnog uit te zenden, omlijst met hedendaags materiaal, in een documentaire-drieluik.

Literatuur

Externe links